winkelier Izaak Willem van de Plassche te Aar
denburg heeft verschillende jonge meisjes, kinde
ren nog, seksueel betast. Liefst drie meisjes van
respectievelijk 11, 10 en 9 jaar heeft de rechtbank
als getuigen opgeroepen die sinds de zomer van
1878 in handen van Van Hal zijn gevallen:
Catharina Francina de Jonge, Francina de Jonge
en Elisabeth Wijckhuize.
De tienjarige Francientje de Jonge was in de
zomer van 1978 in de tuin van Van de Plassche
pruimen komen halen. Toen heeft Van Hal het
meisje op het blote onderlijf betast, haar rokken
oplichtende. "Dit gebeurde meermalen. Hij heeft
meermalen zijn vinger in hare vrouwelijkheid
gestoken." De verdachte heeft de feiten bekend.
Van Hal kreeg vier maanden eenzame opsluiting.
Het geval-Van Hal toont overigens ook aan datje
registers van gevangenissen moet wantrouwen.
Waar heeft Maria van Hal-Roos van geleefd
toen haar oudste zoon en haar echtgenoot in het
cachot zaten? Is ze gaan werken bij iemand aan
huis of op het land? Ze kan ondersteund zijn,
hoewel daar in de kerkelijke notulen geen spoor
van te vinden is. De veronderstelling ligt voor de
hand dat de beide loterijen bedoeld zijn geweest
om haar inkomen te verschaffen of om via een
loterij haar huisarbeid aan de man te brengen.
Het blijft dan ook niet bij de twee eerderge
noemde loterijen.
Twee nieuwe loterijen van Maria Roos
tjes zitten we al in de prijzen van vijftig cent.
Deze prijzenregen roept ook nu de vraag op hoe
Maria Roos aan die dingen kwam. Verlootte ze
haar eigen inboedel? Waarschijnlijk niet; ze zal
toch geen drie viskommen hebben gehad? Dan
moet ze ingekocht hebben, op koopdagen, op
Sara van Dale, winnares van een loterij. Foto collectie L.F. van
Driel.
Op 15 maart 1880 doet dezelfde Roeland weer een
verzoek voor Maria Roos en schrijft "dat zij eene
onderhandsche verloting wenscht aan te leggen".
Nu zijn de prijzen geen manufacturen, lappen,
stoffen of omslagdoeken. Roeland duidt de verlo
ting aan als "verloting van glaswerken enz,
zoo als hieronder omschreven". De prijzenkast
bevatte hiervoor niet minder dan 27 prijzen. Er
zouden tweehonderd loten a twaalfenhalve cent
verkocht worden. Dat leverde bruto-inkomsten
van maximaal 25 gulden op. De totale waarde
van de 27 prijzen was in het verzoekschrift op
eveneens 25 gulden getaxeerd. De hoofdprijs was
"een groote pop" van 5,50, de tweede prijs "een
doos met zeep" met een waarde van 1,75, de
derde prijs "een uit hout gesneden mandje" met
dezelfde waarde. Vervolgens: twee kristallen
karafjes, enkele zakflacons, twee kristallen inkt
potten, een paar goudviskommen. Met die spulle-
markten of bij uitdragers wellicht. Maar hoe kan
ze dan winst maken als de totale waarde van de
prijzen gelijk is aan de maximale inkomsten van
de prijzen? In ieder geval kan die winst niet hoog
zijn geweest. Armoe troef dus.
De volgende loterij van Maria Roos vraagt
Roeland aan op 8 december 1881: 21 prijzen deze
keer, met een totale waarde van ƒ31,25, voor een
loterij met 250 loten a twaalfenhalve cent, dus
met maximaal ƒ31,25 aan bruto-inkomsten. We
zien dus bij alle vier de loterijen dat de totale
waarde van de prijzen gelijk is aan de maximale
inkomsten uit de verkochte loten. In deze loterij
heeft Maria Roos als prijzen een diversiteit aan
voorwerpen. Ze biedt nu als eerste prijs een inkt-
stel (ter waarde van 5), een hombredoos van
gelijke waarde is de tweede prijs - een doos voor
het Franse kaartspel hombre. Dan volgen drie
Kleine loterijen
129