rij. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat het besluit van burgemeester en wethouders mon deling meegedeeld werd. De later te noemen ver ordening op het houden van onderhandse lote rijen schreef echter een schriftelijk bewijs van toestemming voor. Mogelijk zijn daarvan geen afschriften gemaakt, in ieder geval niet bewaard. Het lijkt erop dat er in Aardenburg op het punt van onderhandse loterijen iets bijzonders aan de hand was. Mogelijk waren deze loterijen een vorm van armoedebestrijding. Daar had uit eindelijk de burgerlijke en kerkelijke overheid belang bij, want dan behoefde men geen of min der steun uit te betalen. En dat geld kwam weer van de beter gesitueerde burger. Het reglement De onderhandse loterijen in Aardenburg werden gehouden op grond van een verordening die de gemeenteraad had vastgesteld in 1853. In dit reglement werd verwezen naar enkele wetsartike len, meer in het bijzonder naar artikel 135 van de Gemeentewet van Thorbecke (van 29 juni 1851). Dit artikel bepaalde dat het tot de taken van de gemeenteraad behoorde om verordeningen te maken "die in het belang der openbare orde, zedelijkheid en gezondheid worden vereischt". Van loterijen en dergelijke is in die wetsartikelen geen sprake, de gemeenteraad ontleende er uit sluitend de bevoegdheid aan voor een bepaald doel een verordening op te stellen. De traditie van onderhandse loterijen in Aardenburg komt daarom niet voort uit een algemene wet of lande lijk reglement. Ze kan wel berusten op een lan gere traditie die vervolgens geformaliseerd is op basis van de Gemeentewet. Waarmee handig gebruik gemaakt werd van een artikel dat voor dat doel niet bestemd was. In artikel 1 van de Aardenburgse loterijveror dening wordt iemand toegestaan een onderhandse loting in de gemeente "aan te leggen of te volvoe ren" als er een vergunning is gegeven. Voor waarde voor die vergunning is dat de voorwerpen die verloot worden bestaan uit "slagtvee, meubi laire goederen, boeken, zijden of andere stoffen, kleederen of dergelijke voorwerpen, allen bene den de waarde van Honderd gulden". Wie een loterij wil, moet de te verloten voorwerpen met een lijst waarop de waarde staat aangegeven, "aanbieden" aan het college, met andere woorden: B en W moeten de spullen zien. Als de waarde te hoog gesteld is, zal een vergunning onthouden worden. Artikel 3 bepaalt dat de organisator van de verloting drie procent van "de geschatte of opge geven waarde der te verloten voorwerpen, aan het Algemeen Armbestuur" moet geven vóór de ver loting. Daarom is bij de beschrijving van de vier loterijen van Maria Roos hierboven gesproken van de bruto-inkomsten. Ze moest immers vóór de trekking eerst die drie procent afstaan. Dat is in haar geval 75 cent tot een gulden geweest. Die betaling moest blijken uit een kwitantie die over legd moest worden aan de politieambtenaar die bij de verloting c.q. trekking toezicht hield. Deze ambtenaar moest op last van de gemeente de ver loting bijwonen. De trekking moest in het open baar plaatshebben. De omroeper van de gemeente moest ten minste zes uur voor de trekking hier van openbare afkondiging doen. Die trekking moest gebeuren met twee bussen. In de ene bus gingen de namen der deelnemers en in de andere briefjes met de prijzen en de nieten. De verloting moest maximaal vier maanden na de vergunning afgelopen zijn. Ten slotte zijn er in de verorde ning op de onderhandse loterijen nog enkele ver bodsbepalingen en boeteregelingen voor het geval men zich ergens niet aan houdt. In de verordening valt op dat er aan drie zaken eisen worden gesteld: (a) de maximale waarde van de prijzen van in totaal honderd gul den; (b) de beperking op de voorwerpen: je mag niet alles verloten, en (c) de eis dat het bestuurs college de waarde en zelfs de aard van de te ver loten voorwerpen controleert. Daar zijn in de stukken ook enkele voorbeelden van. Wat boven dien opvalt is dat er in de verordening niets gezegd wordt over de prijs van de loten, of over de verhouding tussen het aantal loten en de prij zen. Toch moet daar wel door het college naar gekeken zijn, anders valt niet goed te verklaren dat het aantal verkochte loten nooit meer opleve ren kan dan de totale waarde van de prijzen. Aardenburg stond zo goed als zeker met die loterijen toch niet helemaal alleen. Er zijn name lijk verzoekschriften van lieden die zich noemen "ondernemer van onderhandsche loterijen". Onderzoek naar reglementen in andere gemeen ten levert bovendien ook nog wel iets op. Zo vond ik bij een antiquariaat in Haarlem een gedrukte Verordening op het houden van onderhandsche Kleine loterijen 131

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2014 | | pagina 17