"S r. -i 9. Burgemeester J. van Walré de Bordes toont Rijkscommissaris Seyss-Inquart het verwoeste en te herbouwen stadscentrum van Middelburg, 11 juni 1940. Zeeuws Archief, Zelandia Illus- trata, III-l 197. hij zich tot dan toe nog maar één keer had gewaagd: de biografie. Voor ons ligt de levensbe schrijving van de Middelburgse burgemeester in de eerste tweeënhalf jaar van de Tweede Wereld oorlog: Jan van Walré de Bordes. Een burgemees ter in oorlogstijd. Het is - in meer algemene zin - de karakterisering geworden van een bestuurder die bereid is "het kleinere kwaad te aanvaarden om daarmee het grotere kwaad te voorkomen", zoals Peter Romijn in zijn Ten geleide aangeeft. Over die opvatting van bestuurlijke verantwoor delijkheid is al veel en heftig gediscussieerd. De auteur stond dus niet voor een eenvoudige opgave. Desondanks is - om maar gelijk een oor deel te geven - Jan Zwemer erin geslaagd een evenwichtige en prettig leesbare beschrijving te geven van het opereren van de Middelburgse bur gervader in de eerste jaren van de Duitse bezet ting. Dat is des te meer een prestatie van formaat, omdat de auteur niet schroomt om eerlijk toe te geven dat hij dingen soms niet weet of dat zaken niet bekend zijn. En fraaie illustratie van een en ander is Zwemers weergave van een studiereis die een aantal hoge Zeeuwse functionarissen (onder wie waarnemend commissaris mr. P. Dieleman) op uitnodiging van Beauftragte W. Münzer (de Duitse toezichthouder en gevolmachtigde voor Zeeland) naar Osnabrück maakte. De bedoeling van Münzer was de deelnemers in zijn thuisregio (Osnabrück) van nabij te informeren over de ver houdingen in het land van de bezetter. De Bordes weigerde tot tweemaal toe aan de reis deel te nemen. Toen hij er achter kwam dat zijn onwil om mee op reis te gaan de oorzaak was van Münzers weigering de inhoud van zijn toespraak voor de herdenking van het bombardement van mei 1940 goed te keuren en bovendien zijn pogingen om de in Buchenwald gegijzelde mr. H.F. Lantsheer uit Oostkapelle (hoofd van het dagelijks bestuur van de Polder Walcheren) vrij te krijgen in de weg stonden, besloot hij alsnog aan de expeditie deel te nemen. Het resultaat was dat Lantsheer zijn werkzaamheden bij de Polder Walcheren begin juli 1941 kon hervatten en De Bordes op 17 mei 1941 zijn geplande rede voor de gemeenteraad alsnog kon houden. Daarin herdacht hij niet alleen de slachtoffers "die hun leven voor ons Vaderland hebben gegeven, of als burgerslacht offers van den oorlog zijn gevallen", maar "ook de gesneuvelden van andere landen, die in den omtrek van onze stad hun leven lieten". Na deze passage werd een minuut stilte in acht genomen. In het vervolg van zijn rede vroeg de burgemees ter aandacht voor de geestelijke kant van het gebeurde: de zin van het lijden, de geestelijke wederopbouw "die nog zooveel belangrijker is dan de materieele". Met dat laatste bedoelde De Bordes de wederopbouw van Middelburg waar hij zich van meet af aan voor ingezet had. Door zijn concessie aan Münzer was hij in de gelegenheid gesteld publiekelijk nog eens zijn mening te eta leren en was Lantsheer vrijgekomen. De Bordes schreef later: "Op dat oogenblik leek mij de prijs voor een en ander niet te hoog." Zijn rede werd door de pers gunstig onthaald en werd in gedrukte vorm op grote schaal verspreid. De reis naar Osnabrück kreeg een minder positief ont haal. De deelnemers werd verweten dat zij zich bij de Duitse overwinning hadden neergelegd. Zwemer schrijft dan: "Of Jan de Bordes genoemd afwijzen ook ervaren heeft, is niet bekend." Hoofdstuk negen is aan deze kwestie gewijd. In de voorafgaande hoofdstukken heeft de auteur 152 Boekbesprekingen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2014 | | pagina 38