op. Wij bekijken de geschiedenis van de VOC uit
sluitend van de Europese kant, maar welke rol
speelt de Compagnie in de geschiedschrijving van
bijvoorbeeld Sri Lanka, Taiwan en Japan? Ik heb
weieens gehoord dat "Jankoen" in Indonesië nog
altijd als kinderschrik fungeert om de kinderen
naar bed te jagen.
Ook aan schipbreuken besteedt de auteur aan
dacht. Daarbij geeft hij enige voorbeelden: de
Batavia die in 1629 op de westkust van Australië
strandde (een berucht gevaar als je lang in ooste
lijke richting bleef doorvaren), waarmee muiterij
uitbrak, en enkele schipbreuken voor de Zeeuwse
kust, in het zicht van de thuishaven. Het zou
interessant zijn geweest om ook te vermelden dat
veel Oost-Indiëvaarders op de terugreis vergingen
in het noorden van de Atlantische Oceaan, als ze
'om de Noord' voeren om het Kanaal met zijn
Engelse vloot en Duinkerker kapers te mijden. Er
zijn strandingen bekend op Shetland, de Faeroer,
de Noorse kust en zelfs op IJsland. Enkele voor
beelden zijn de Walcheren en de Westerbeeck, die
respectievelijk in 1667 en 1742 op de Faeroer
strandden. Over de Westerbeeck wordt op de
eilanden nog altijd een ballade gezongen waarin
de ramp in geuren en kleuren wordt verteld. (Zie
mijn artikel 'Nederlanders op de Faeroer' in de
Mededelingen van de Nederlandse Vereniging
voor Zeegeschiedenis, 1973, afl. 27.)
Zeeland speelt in het boek van Kuipers een
passende rol: de kamer Zeeland was na Amster
dam de tweede in rang. We komen geregeld
Zeeuwse zaken tegen, ook in de illustraties, maar
de auteur schenkt er terecht geen overdreven
aandacht aan.
In de achttiende eeuw raakte de VOC steeds
meer in verval. Ook deze laatste periode komt in
het boek aan de orde. De indruk wordt gewekt dat
de bloeiperiode van de Compagnie al vóór 1700
werd afgesloten. Dit is in tegenspraak met de ook
in het boek vermelde cijfers (pag. 10): in de
zeventiende eeuw voeren in totaal bijna 1.700
schepen naar Azië met 317.000 opvarenden, in de
achttiende eeuw meer dan 3.000 schepen met
655.000 opvarenden. De meest actieve periode is
dus duidelijk in de achttiende eeuw.
Het boek is zeer goed verzorgd en prachtig
geïllustreerd met veel weinig bekende afbeeldin
gen en kaarten. Bij de onderschriften is er blijk
baar weieens iets misgegaan, een bij uitgevers
bekend verschijnsel: de onderschriften bij de
afbeeldingen worden pas op het allerlaatste nip
pertje toegevoegd. Op pagina 89 staat bij de
afbeelding van het fort Cochin: "Niets in deze
typisch Europese weergave geeft de beschouwer
het idee dat hij zich in Indië of Azië bevindt."
Deze passage hoort duidelijk bij de afbeelding op
pagina 88, waar Cochin ook is afgebeeld maar
inderdaad een typisch Nederlands stadsbeeld ver
toont. De afbeelding van de stad Maulipatnam op
pagina 78 komt niet uit het boek van Philippus
Baldaeus maar is een achttiende-eeuwse opti-
caprent uit Augsburg. En bij de prachtige teke
ning van een jonge zeeman op pagina 110 is de
naam van de kunstenaar niet vermeld. Dat was
Mozes ter Borch, die zelf als zeeman naar Indië
ging. (Met dank aan Frans Laurentius.)
Ten slotte nog een intrigerend raadseltje. Op
pagina 67 wordt het verhaal verteld van Sara
Speek, de dochter van de opperkoopman in Japan,
Jacob Speek. Over haar staat er: "Sara was ver
wekt door een Japanse bijzit [sic] en door Jacob
als vierjarig kind zonder haar moeder meegeno
men naar Batavia." Nu rijst de vraag: hoe zat het
dan met de ouders van Sara? Wie was nou de
vader en wie de moeder? Ik kom er niet uit.
De laatste illustratie van het boek is treffend:
de ruïne van het Oost-Indische Zeemagazijn in
Amsterdam dat in 1822 door bouwvalligheid
instortte. Als je bedenkt dat de VOC al vóór 1800
was opgeheven, is het wonderlijk dat Nederland
in de negentiende eeuw nog een belangrijke kolo
niale mogendheid kon worden. Maar dat valt bui
ten het kader van dit boek. Het is al met al een
fraai werk geworden met veel wetenswaardigs.
Laat Jan-Peter Balkenende het maar eens lezen!
Ad Beenhakker
88
Boekbespreki ngen