Zeeuwse socialisten, Tak en De Jonge heetten ze,
géén Geerse." In het zinnetje erna volgt de reden:
"Neen, laat ons maar werken." Juist! Bij de uiterst
lage daglonen van die tijd móesten de arbeiders
wel voortdurend werken om rond te komen. Op
het platteland werd nog tot na 1900 'van zunne
toet zunne' gewerkt, dus zolang het licht was. Tel
daarbij op de ongeletterdheid van velen, de sterke
sociale controle in de kleine dorpsgemeenschap
pen en die op de boerderij waar je dagelijks con
tact had met de werkgever. Plus de geringe inte
resse van de socialisten voor het als sterk confes
sioneel beschouwde en moeilijk te bereizen
Zeeuwse platteland. Geen wonder dat de eerste
socialisten geen landarbeiders waren.
Volksaard?
Van Schagen contrasteert de Walchenaar of de
Zeeuw die van de Geerses afstamt met de Hollan
ders die hij zo goed kende uit zijn eigen jaren
boven de rivieren van 1925 tot 1952. Daar woon
den ook wel Zeeuwen, schrijft hij, maar die zaten
er nooit aan de top. Ze konden beter werken dan
streven, zegt hij eigenlijk. Ze gebruikten niet hun
ellebogen, hadden geen "houding van vanzelf
sprekende meerderheid" zoals de Hollandse elite
en lieten niet het achterste van hun tong zien. Dat
was in de thuissituatie, in Zeeland, ook overwe
gend de verstandigste strategie geweest en deze
mensen hadden dat zo meegekregen in de opvoe
ding, verinnerlijkt, dat ze zich in Holland niet
helemaal aanpasten aan de daar geldende mores.
Trouwens, ze hadden als recente immigranten in
Holland natuurlijk ook niet de beschikking over
'kruiwagens'; ze misten, zoals we tegenwoordig
zouden zeggen, een netwerk.
Van Schagen stelt dan niet die Hollandse cul
tuur in Frage. Was of is de assertiviteit van de
half of helemaal brutale Hollander wel zo nor
maal? Die vraag stelt hij niet. Toch zijn er aan
zetten voor die overweging in zijn opstel. Hij
constateert een gevoel van verwantschap ten
opzichte van de Brabander en de Vlaming, de
Breton en de Ier. In plaats van de lijn door te
trekken en de vraag te stellen hoe in deze streken
de meerderheid van de bevolking overvleugeld
werd of wordt door stedelijke grondbezitters of
grote boeren, of erop te wijzen dat Zeeuwen, Bra
banders en Vlamingen samen gewoon een aan
zienlijk deel van de bevolking van de Lage Lan
den vormen, gaat Van Schagen op de toer van de
IValchersch Boerenhuisje
Uitg. F. B den Boer. Middelburg
Arbeidershuisje te Koudekerke, ca. 1900. Zeeuws Archief, Zeeuws Genootschap, ZI, P 491.
92 J-C. van Schagen