Koolzaad dorsen te Biggekerke, ca. 1905. Zeeuws Archief, HTAM, P 1321.
andere Walchenaren afkomstig uit de brede
onderlaag en hij meent ook dat het verderop in
Zeeland wel herkenbaar moet zijn. Maar aan het
slot is de schrijver zelf heel duidelijk: "De Geerse
der vóórgaande bladzijden is historie geworden,
zijn emancipatie begon reeds vóór 1914." Wat er
tussen 1914 en 1950 gebeurde, vergelijkt hij zelfs
met een revolutie.
Toch kan Zeeland volgens hem niet begrepen
worden zónder je rekenschap te geven van het
Geerses-verleden: "Verschillende tijdperken wil
len wel eens rustig naast elkaar doorbestaan en
het bloed emancipeert gewoonlijk niet zo snel als
de omstandigheden." Van Schagen wijst er dan
nog eens op dat hij alleen maar geprobeerd heeft
om één element, een minder glorieus element dan
de tot dan toe beschreven aspecten van Zeeland,
uit de geschiedenis van het gewest te belichten.
Hiermee ageert hij duidelijk tegen de verheerlij
king van de folklore die in de eerste helft van de
twintigste eeuw bij de Zeeuwse elite gebruikelijk
was geweest.
Van Schagen heeft dus beslist oog gehad voor
het historische karakter van wat het Geerses-
complex is genoemd. Het kwam voort uit vroe
gere omstandigheden en verloor aan invloed
naarmate de tijd verstreek en nieuwe generaties
opgroeiden in andere omstandigheden. In 1954
schreef hij in het Zeeuws Tijdschrift over de jon
gerencultuur van Domburg: "Welke Piet of Bram
van 1900 had de moed en de vrijheid, de onbe
vangenheid opgebracht om een 'sabeldans in
piratencostuum' voor het voetlicht te brengen
zoals de Pieten en de Brammen van tegenwoordig
hem dat leveren? Welke dorpsjongen had toen de
zwier, de zelfverzekerdheid, de houding om een
Spaanse dans te ver-dansen, zoals deze jeugd het
presteert?" Voor de meisjes gold hetzelfde. "De
bevrijding, die uit dit alles spreekt!" Bevrijding
van wat? In een ander artikel van datzelfde jaar
noemt Van Schagen als boosdoener de negen-
tiende-eeuwse dorpsgemeenschap. "Je had je in
die gemeenschap eenvoudig niet senang gevoeld,
als je anders was gaan doen dan de anderen."
Juist de dorpsgemeenschappen werden met de
komst van de brommer en de auto in de jaren
vijftig nog weer verder opengebroken.7
In mijn tekst voor deel IV van Geschiedenis
van Zeeland wordt het artikel over de Geerses dan
ook maar op één plek aangehaald. Aan het begin
van de paragraaf over de sociale verhoudingen op
het platteland vat ik het in één zin samen: "In de
ogen van buitenstaanders vertoonden zeker de
oudere generaties landarbeiders en (kleine) boe
ren op Walcheren echter nog tot in de twintigste
eeuw een ouderwets aandoende onderdanigheid."
Van Schagen over de stad
Van Schagen citeer ik daarentegen veel uitgebrei
der in het stuk over het voortduren van de tradi
tionele verhoudingen in de steden, en dan met
94
J.C. van Schagen