goud lichtende kruintoppen, reeds donkere laag uitliggende stadspark. Over blauwende grasper ken heen volgden ze zwijgend het slingeren der purperen pad..." (blz. 29). Deze vertelling begint aldus: "Lawaaiend plots door doodstillen achter buurt, langs zwart gatend poortje in wit blinden muur, de meisjes uitgingen." (blz. 25). In een woordkeus en zinsbouw die vaak geforceerd is, sensitief en sfeervol, worden, met een overdaad aan kleur- en lichtschakeringen, straten, parken, huizen en gevels beschreven, terwijl in het eigenlijke verhaal weinig gebeurt. Het is in hoofdzaak een weergave van de innerlijke wereld van het hoofdpersonage. In alle vier de vertellingen gaat het om ero tiek, begeerte, dwangmatigheid, moord en zelf moord, en in het verlengde daarvan schuld en onschuld, al is duidelijk dat de schrijver door de keuze van de titel Levenswetten de vertellingen presenteert als 'zo is het leven'. Door de stijl van schrijven en de synesthetische woordkeus past deze bundel bij het late impressionisme van Van Deyssels Een Liefde, en door de onderwerpen en de aard van de hoofdpersonen sluit Kimpe aan bij het werk van Marcellus Emants, bijvoorbeeld diens Een nagelaten bekentenis. Kimpe als proza- ist zal zich bij het niet al te rigide naturalisme van Cyriel Buysse thuis gevoeld hebben. Toneel Met een van de verhalen uit de bundel Levens wetten heeft de schrijver iets bijzonders gedaan. Het slotverhaal 'Belijdenis van een schuldelooze' over het niet beletten van een zelfmoord door een vriend heeft Kimpe bewerkt tot een toneelstuk. Op 26 oktober 1913 werd in de Stadsschouwburg Vredeberg in Lier door de Toon, Tooneel- en Let terkundige Vereeniging De Meibloem een premiè revoorstelling gegeven van Het bateloos offer. Het was een avondvullend stuk in drie bedrijven, zij het dat het wellicht een vroegertje geweest kan zijn, want het stuk is bepaald niet lang. De uit gave telt 53 kleine bladzijden. Volgens de aante kening aan het eind van het stuk had Kimpe het in Lier geschreven in 1910-1911. Het toneelstuk werd in de zomer van 1913 uitgegeven door de Antwerpse uitgeverij 'Gebr. Janssens, opvolger Lod. Joz. Janssens', in de Carnotstraat. Dat was een gerenommeerde uitgeverij-drukkerij van honderden toneelteksten. Kimpe had op het titelblad een eigen motto laten drukken: "'s Menschen hart is het ware tooneel." Dat was wel passend, want op de planken gebeurt weinig tijdens het uitspreken van de tekst. Ook wordt er weinig meegedeeld over wat zich vroeger in het leven van de personages heeft afgespeeld. Op het toneel gebeurt nagenoeg niets. Waar het om gaat, vindt plaats in de hoofden van de perso nages en wordt nauwelijks uitgesproken. Het stuk kent vier personages, van wie er één een zeer ondergeschikte bijrol heeft, een soort dienst meisje dat Simona heet. In feite gaat het over twee mannen en een vrouw. De oude, ziekelijke Johannes staat centraal. Franciska is de vrouw die hem uit onbeantwoorde liefde verzorgt. En dan is er Floris, die Franciska als vrouw zou wil len kiezen maar dat ten opzichte van Johannes niet actief wil nastreven en om die reden weg wil om aan de merkwaardige driehoeksverhouding in stilte een eind te maken. De oude Johannes wil zich eveneens opofferen en daartoe ziet hij met zijn ziekelijke lichaam slechts als uitweg zelf moord door verdrinking in de vijver. Het geheimzinnige spel speelt in een villa op een landgoed met oude bomen, laat licht, in een decadente sfeer. Het is niet eenvoudig zich al lezend een idee te vormen hoe Het bateloos offer - in feite offeren alle drie de personages een wezenlijk aspect van hun leven op - in het thea ter over het voetlicht is gekomen. In 1909 - dus nauwelijks gearriveerd in Lier - was Kimpe al aan een ander toneelstuk begon nen: een eigen bewerking van de klassieke trage die Iphigeneia in Aulis, volgens de spelling van Kimpe. Het drama werd door Euripides in 406 v. Chr. geschreven, als onderdeel van een trilogie. De Griekse tragedie is vaak bewerkt. Kimpe heeft er een zeer serieuze, plechtige bewerking van gemaakt. Het is geen letterlijke vertaling maar hij volgt wel de verhaallijn van Euripides en doet dat in rijmende, metrische verzen, wat toch een indrukwekkende prestatie is. Het is niet duidelijk of hij rechtstreeks uit het Grieks werkte of andere vertalingen gebruikte, maar hij moet zich grondig hebben gedocumenteerd en mogelijk allerlei stu dies hebben geraadpleegd. Kimpe's episch, archaïsch taalgebruik in ver zen vergroot de toegankelijkheid niet. Hier en daar strooit hij met een dialectische uitdrukking, rijmdwang heeft hij verschillende keren niet kunnen ontwijken, en voor metriek en rijm moet De jonge Kimpe 137

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2015 | | pagina 11