tA
midwinter bij domburg
in schoonheid sterven
ir -
nu het jaar kantelt
liqt de tijd al in het verschiet
onwetend noq
overal ritselt
misschien de mist misschien de maan
of anders de nacht wel
de nacht die tastend haar ronde doet
hoe stil de dood in schoonheid wacht
op dinqen die qebeuren qaan
qelaten schier en fleqmatiek
haar kansen wikt en weeqt
haar lanqe slanke benen strekt
haar lekkere lijf de zon toedraait
war luchtiqjes auqustus danst
alsof niets er toe doet
als een koperwiek
- lijster al altijd -
in mijn hand warm even dan breekt
hoor ik stilte verderop
hoe onvolkomen ook
stop ik dit uur in de zak van mijn jas
voor later als ik eenzaam ben
loop ik lanqs mijzelf in een schijnsel
en qa ik maar en ben
alsof tijd van qeen waarde
voor wat onontkoombaar is
hoe stil de dood lonkt en verleidt
verlekkert noodt verlokt hoewel
zijzelf beheerst en onderkoeld
daarvan qeen notie neemt
haar rijk qedoste balzaal schouwt
haar weerqaloze feestjurk toont
die ooqverblindend en subliem
qeen man toch kan weerstaan?
(dat maq hier vast wel)
alsof weerstaan een optie is
voor wie de dood zelf zoekt
hoe heerlijk moer het zijn per slot
hoe qoddelijk zinnelijk qeil en zot
om na een flard van eden in haar
pracht de dood te zien