publiceerde tijdens de oorlog lustig voort en nam
in 1941 de Meesterprijs van het departement van
Volksvoorlichting en Kunsten in ontvangst.
Daardoor is Eekhout de geschiedenis in gegaan
als 'foute schrijver', als literair collaborateur van
de hoogste graad. Hij behoorde na de oorlog ook
tot de zwaarst gestrafte schrijvers, met een publi
catieverbod van tien jaar. Na de oorlog was hij
fysiek en geestelijk een gebroken man, die in
1954 met zijn roman Vlucht naar de vijand reken
schap aflegde van zijn keuzes en belevenissen tij
dens en na de oorlog, maar die nauwelijks meer
in zijn onderhoud kon voorzien en als schrijver
alleen nog een moeizaam bestaan in de marge
van de literatuur kon vinden.
Daarnaast waren hem ook in de 'liefde' enkele
diepe dalen beschoren. Zijn huwelijk vanaf 1931
met de Groningse dichteres Elisabeth Reitsma,
waardoor hij naar Groningen verhuisde waar het
echtpaar bij haar moeder inwoonde, lijkt nooit
'geconsumeerd' te zijn, naar de wens van Reitsma.
Gezien de nadrukkelijke thematiek van de
onvruchtbaarheid in Eekhouts vooroorlogse
romans zou hij ook dat als een drama ervaren
kunnen hebben. Hij zat bovendien enorm onder
de plak bij zijn vrouw en schoonmoeder. Tijdens
de oorlog kreeg hij een relatie met een huishoud
ster (Alie), scheidde van Reitsma en ging met Alie
in Leeuwarden wonen. Toen Eekhout na de oorlog
gevangen zat in diverse interneringskampen en
steeds zieker werd, was zij zijn steun en toever
laat. Na de oorlog woonden ze in Bolsward, in
1955 keerde Eekhout met haar terug naar Zeeland
en woonden ze in Sint Anna ter Muiden, waar
Alie overleed in februari 1957. Eekhout kreeg
contact met een 'jeugdliefde', trouwde met haar in
september 1957, maar ze bleek - volgens Eekhout
- een "hysterica" te zijn en ze scheidden al drie
kwartjaar later. Daarna had hij een relatie met
een vrouw die ook een 'fout' oorlogsverleden had,
daarna met een of twee andere vrouwen, tot hij
in 1961 voor de vierde maal in het huwelijk trad.
Deze echtgenote overleed in 1974, waarna Eek
hout in 1977 nog trouwde met een toen veertigja
rige vrouw, die in 1978 zijn weduwe werd.
Jan H. Eekhout. Uit: Lo van Driel, Jan H. Eekhout. een plooi
baar talent. Uitg. Durenkamp. Aardenburg 2015.
Hoe kleurrijk dat ook allemaal is, het meest inte
ressante in dit boek is uiteraard de geschiedenis
van Eekhouts collaboratie. Lo van Driel is nauw
gezet en genuanceerd in zijn beschrijving van de
feiten en van de oorzaken waardoor het kon
gebeuren dat Eekhout zich aangetrokken voelde
tot de 'nieuwe orde'. Diens gevoel van miskend-
heid speelde daarin een rol, en angst voor het
bolsjewisme, maar ook het karakter van zijn
werk, waarin het volkse, het belang van 'bloed en
bodem', maar ook het mythische een rol speelden,
en dat Eekhout herkende in nationaal-socialis-
tisch gedachtegoed.
Eekhouts 'spijt' achteraf is een interessant
punt. Telkenmale sprak hij zelf over "verkeerd
gericht idealisme". Van Driel is enerzijds terecht
kritisch over de mate van zelfinzicht die Eekhout
na de oorlog tentoonspreidde ten aanzien van zijn
Boekbesprekingen
173