"Eene veeljaarige occupatie" Rond de sloop van het Huis te Oostkapelle (1796-1807) Martin van den Broeke In het begin van de negentiende eeuw werd het befaamde Huis te Oostkapelle gesloopt.1 Nadat in 1793 de laatste bewoonster, de weduwe van de ambachtsheer van Oostkapelle, was overleden, kwam de buitenplaats in handen van haar klein zoon Johan Steengracht. Het huis stond wijd en zijd bekend als een van de mooiste in Zeeland. Desondanks verkocht Steengracht het twaalf jaar later voor afbraak. Daarmee is dit een voorbeeld van een buitenplaats die ten onder ging in de Franse tijd, een periode waarin veel buitenplaatsen werden gesloopt. De economische achteruitgang in deze tijd wordt vaak aangewezen als de oorzaak van het verdwijnen van buitenplaatsen: stedelingen ver kochten hun buitenplaatsen om met de opbrengst de verliezen uit de handel te compenseren, of omdat ze geen geld meer hadden voor het onder houd. Ook vertrek naar buiten de provincie vormde een reden om buitenplaatsen van de hand te doen. De buitenplaatseigenaren verkochten hun bezit aan een sloper of een boer, waarna de fraaie buitens plaatsmaakten voor boerderijen en landbouw grond.2 Gold dat ook voor het Huis te Oostkapelle? Met andere woorden, welke omstandigheden heb ben in het geval van het Huis te Oostkapelle ertoe geleid dat Steengracht deze drastische stap nam, en wat waren de overwegingen voor hem om dit bezit te verkopen? Johan Steengracht Johan Steengracht (1782-1846) was elfjaar oud toen hij de buitenplaats erfde. De familie Steen gracht had diepe wortels in het Zeeuwse en leden van dat geslacht bekleedden al generaties lang vooraanstaande functies in de gewestelijke en landelijke besturen. Zijn vader Nicolaas (1754 1840), heer van Oosterland, Sir Jansland en Oos- terstein, was in 1777 getrouwd met Johanna Petronella van der Poort (1754-1783), de enige dochter van Johan Gualtherus van der Poort, heer van Oostkapelle. Na het overlijden van haar vader in 1786 waren de Van der Poorten in mannelijke lijn uitgestorven. Kort na de geboorte van Johan overleed zijn moe der. Zo bleef Johan enig kind. Hierdoor hing het voortbestaan van de familie Steengracht dus even aan een zijden draad: door het uitblijven van mannelijk nageslacht waren enkele takken al uitgestorven en ook de tak waar Johan uit stamde leek door het jong overlijden van zijn moeder die kant op te gaan. In 1795 vertrok Nicolaas met zijn zoon uit Zeeland en vestigde zich in Den Haag. De reden daarvoor moeten we zoeken in de kansen die deze stad kon bieden aan de jonge Johan: na de Franse inval in de winter van dat jaar was de regering van de Republiek omvergeworpen en vervangen door een voorlopige regering, die naar Frans model als centraal bewind van de nieuw uitge roepen Bataafse Republiek zou optreden. Den Haag was het centrum van dat nieuwe landsbe stuur. Vader Steengracht was door de verwikke lingen een ambteloos burger geworden, maar voor zijn zoon zag hij wellicht mogelijkheden om toch nog in een bestuursfunctie terecht te komen. Doordat andere takken van de familie uit stierven, kwam veel van het familievermogen bij Johan Steengracht terecht. Hij bezat aan het eind van zijn leven een groot aantal landerijen in de Achterhoek, Zeeland en Holland en enkele ambachtsheerlijkheden in Zeeland (Oostkapelle, Oosterland en Sirjansland) en rondom Kleef (Moy- land en de vrije heerlijkheden Till en Ossenbruch). Nadat hij de heerlijkheid en het huis Oostkapelle had geërfd, mocht hij zich tot de meest aanzienlij ken en vermogenden van Zeeland rekenen. Inkwartiering In de vroege zomer van 1796 kreeg het Huis te Oostkapelle te maken met de gevolgen van de bezetting van Walcheren door het Franse leger.3 Jan van de Kruysse, secretaris van Steengrachts Walcherse bezittingen, reed op vrijdag 10 juni met zijn vrouw, dochter en zuster vanuit Middel burg naar Oostkapelle, omdat hij vernomen had dat de Franse bezetter zijn oog had laten vallen op het buitenhuis om als onderkomen voor offi- Het Huis te Oostkapelle

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2016 | | pagina 3