Vrije en onvrije vrouwen in zeventiende-eeuws 'Zeeuws' Suriname
Suze Zijlstra
In de geschiedschrijving over Europese 'ontdek
kingsreizen' en de kolonisatie van buiten-Europese
gebieden is in het verleden vooral geschreven over
de rol van Europese mannen. In de opbouw van
een koloniale samenleving speelden Europese
vrouwen en mensen van inheemse en Afrikaanse
afkomst echter ook een grote en vaak doorslagge
vende rol. Aan de hand van vroegmoderne brieven
en landbeschrijvingen gaat dit artikel over vrouwen
in de zeventiende-eeuwse kolonie Suriname in de
tijd dat de kolonie officieel in het bezit was van de
provincie Zeeland.
Na verschillende kolonisatiepogingen in de
vroege zeventiende eeuw stichtte in 1651 een
groep Engelse kolonisten uit Barbados een perma
nente Europese nederzetting aan de Suriname-
rivier. Suriname werd al snel een veelbelovende
suikerkolonie door de inspanning van kolonisten en
vooral door de arbeid van de tot slaaf gemaakte
inheemse bevolking en Afrikanen. Tijdens de
Tweede Engels-Nederlandse Oorlog (1665-1667)
leek de kolonie dan ook een aantrekkelijk doelwit
voor de Nederlanders, die na het verlies van
Nederlands-Brazilië de wens om een suikerkolonie
te bezitten niet hadden opgegeven. In 1667 ver
overde een Zeeuwse expeditie onder leiding van
Abraham Crijnssen de kolonie.
Migranten
Omdat een deel van de Engelse bevolking besloot
te vertrekken en veel mensen waren overleden
aan een epidemie die Suriname al sinds 1665
teisterde, waren migranten essentieel - ongeacht
of ze vrijwillig of gedwongen kwamen. Gevangen
Afrikanen werden met honderden tegelijk door
Europese handelaars naar Suriname vervoerd,
waar ze verkocht werden om de zware plantage-
arbeid te verrichten. Vanuit de Nederlandse Repu
bliek vertrokken schepen met migranten, voorna
melijk afkomstig uit de provincies Zeeland en
Holland. Zij gingen op weg om hun geluk te
beproeven, veelal aangespoord door de Zeeuwse
belofte dat ze in Suriname genoeg land zouden
krijgen om een welvarend bestaan op te bouwen.
De samenleving die ze aantroffen was niet
bepaald welvarend. Niet alleen hadden de epide
mie en politieke conflicten ervoor gezorgd dat de
bevolking sinds 1665 sterk was afgenomen, maar
ook hadden de Engelsen die in 1667 vertrokken
waren veel schade aan de plantages aangericht.
Vanwege het tekort aan arbeidskrachten kwam de
suikerproductie maar moeizaam op gang. Boven
dien had de provincie Zeeland de handel flink
beperkt: schepen die met Suriname wilden han
delen mochten alleen van en naar Zeeland zeilen.
Aangezien de handel in handen was van privé-
handelaars, was regelmatige toevoer van voedsel
en goederen niet gegarandeerd. Nadat de Derde
Engelse Oorlog (1672-1674) was uitgebroken, werd
de handel alleen maar verder beperkt. Brieven uit
Suriname die zijn overgeleverd uit het rampjaar
1672 geven ons een kijkje in het leven van de
inwoners van Suriname, hoewel ze veel meer ver
tellen over het leven van de kolonisten dan dat
van de Afrikaanse en inheemse bewoners.
Plantagekolonies zoals Suriname trokken
vooral mannelijke kolonisten aan. Veel mannen
gingen naar de kolonie om daar geld te verdienen
dat ze na enkele jaren mee terug naar Zeeland
konden nemen. Sommigen hadden daar een echt
genote wachten, anderen wilden zich juist pas na
terugkeer binden. In Suriname werkten ze onder
andere als plantageopzichter, als soldaat of als
handelaar. Aan ambachtslieden als timmerlieden
en kuipers was een schreeuwend tekort. Ook
kolonisten die een hogere positie bekleedden
spaarden voor de toekomst. Zo stuurde de secre
taris van Suriname, Alexander Batij, regelmatig
stofgoud naar huis dat hij door zijn vader liet
investeren zodat hij een kapitaaltje zou hebben
bij terugkeer in zijn geboorteland.
Goede verdiensten
Dat er veel beroepsmogelijkheden waren voor
mannen, betekende niet dat er voor vrouwen geen
plaats was in de koloniale samenleving. Sommi
gen kwamen samen met hun kinderen mee met
hun echtgenoot of reisden hun echtgenoot ach-
!eeuws Suriname
91