Zeeland 25.3
gevoerd te zijn, gevolgd door excessieve marte
lingen. De verdediging van de beklaagden werd
totaal geminacht. Na drie martelsessies overleefd
te hebben, konden de verdachten vrijuit gaan.
Door de stukken van Flamersheim te vergelijken
met archiefstukken uit andere streken en steden
werd duidelijk dat met heksenprocessen en ver
oordelingen zeer verschillend werd omgegaan.
J. da Venza-Tillmanns schreef 'Zwangarbeiter
in psychiatrischer Behandlung 1940-1945; aus
den Krankenakten der Provinzial-Heil- und Pfle-
geanstalt (PHP) Bonn'. De meeste dwangarbeiders
die gedurende de Tweede Wereldoorlog in deze
kliniek behandeld werden kwamen uit de Sovjet
Unie en Polen. Gemeten naar de rassenideologie
waren ze minderwaardig, ze werden onder zeer
slechte omstandigheden bewaakt en uitgebuit op
hun arbeidsplaats. Na opvallend gedrag en psy
chische klachten kregen ze een behandeling, uit
sluitend gericht op het herstel van de arbeids
kracht. Tot mei 1943 werden arbeiders die onvol
doende presteerden uitgezet naar de landen van
herkomst. Daarna werden 'ongeschikte' werkers
als "unbrauchbar und Ballast" afgevoerd naar
kampen. Verhongering en overdosis medicijnen
waren daar de voornaamste doodsoorzaken. Na
de cesuur in 1943 zijn wel gegevens gevonden
van artsen die meer patiënten lieten terugkeren
naar hun werkplek en voor sommige arbeiders die
met een doodstransport bedreigd werden zijn
beschermende maatregelen genomen, zoals blijkt
uit de bewaarde archieven. In de inrichting in
Bonn is desondanks van de 169 dwangarbeiders
28 procent gestorven. Hoeveel mensen door ver
waarlozing van hun ziekte stierven en hoeveel er
actief gedood werden is aan de hand van aanwe
zige documenten niet vast te stellen.
Van de Nordrhein-Westfalische Akademie der
Wissenschaften und der Künste ontving het
Zeeuws Genootschap Hauser von Senatoren in
Rom, Architektur und Leben, geschreven door H.
Mielsch. Het belangrijkste kenmerk van de oude
deftige Romeinse huizen is het atrium, een hoge,
waarschijnlijk grote hal, als centrum voor de rest
van het gebouw. De naam atrium zou afgeleid zijn
van de stad Atria aan de Adriatische Zee. Vaak
was er een opening in het midden van de dakbe
dekking, waardoor het regenwater binnenkwam
en in een cisterne geleid werd. Of de oorspronke
lijke vorm van het atrium een open of gesloten
dak had is omstreden. De drie oudste huizen met
een atrium in Rome zijn bij archeologische opgra
vingen gedeeltelijk blootgelegd, zij zouden date
ren uit de zesde eeuw v.Chr. Een atriumhuis was
vooral prettig in de zomer, dikke muren met wei
nig vensters hielden de warmte buiten, en het
binnenkomende regenwater zorgde voor lucht
vochtigheid. Verwarming was in de vroege
Romeinse tijd onbekend, vloerverwarming zoals
in de thermen was ook voor de rijke inwoners nog
niet weggelegd. Een atrium was onder andere de
plaats waar de vrouwen met hun slavinnen het
weefgetouw bedienden. Vanaf de tweede eeuw
n.Chr. verdwijnt het atrium en maakt plaats voor
een binnenhof met omringende arcaden en water
partijen. Goed gedateerd is de Basilica van Iunius
Bassus in Rome, waar een inscriptie is bewaard
uit 331 n.Chr., waaruit blijkt dat dit gebouw een
consulaat is geweest. Beroemd is de aula, waar
een wand van minstens 14 meter hoog was
bekleed met kleurrijke voorstellingen in marmer,
waarvan nog gedeelten bewaard zijn. Ook de
andere vertrekken zoals de eetruimte, de slaven
verblijven, keukens en ruimten waar de voorra
den bewaard werden, worden in de publicatie
besproken. Daarna wordt aandacht besteed aan
het dagelijks leven van de aristocraten in de def
tige Romeinse behuizingen.