den dus in het buitengebied en vaak in zekere mate over de gemeente verspreid.11 Of bewust naar een bepaalde spreiding gestreefd werd, is niet duidelijk - het kwam soms wel voor bij her vormde kerkenraden.12 Omdat door het census kiesrecht alleen de meer gegoede boeren een zetel konden bezetten, was een zekere spreiding ook logisch. Boeren met veel land wonen meestal niet op een kluitje bij elkaar. Deze negentiende-eeuwse boeren kenden de fysieke omstandigheden én de mensen in hun deel van de gemeente en brachten eventueel de belangen daarvan naar voren tijdens raadsverga deringen. Een onbekend fenomeen is dat niet. Nog steeds brengen raadsleden de belangen van hun eigen woonplaats naar voren, maar voorheen gebeurde dat op een veel kleinere schaal en mogelijk veel frequenter dan nu. Nog tussen 1947 en 1967 vertegenwoordigde SGP-raadslid en landbouwer C. de Nood in de toch al kleine gemeente Waterlandkerkje duidelijk ook het belang van 'zijn' buurtschap Klein-Brabant - een voorbeeld dat vermoedelijk met vele andere kan worden aangevuld.13 De enkele maal dat het ver schijnsel een formele status kreeg, zoals bij de vrije lijst-Schore te Kapelle, waren de belangen van een zich achtergesteld voelend deel van een gemeente in het geding. De lijst, die tot in de jaren zestig geleid werd door commissionair C. Goud,14 ontstond in 1946 mede als reactie op de herindeling van 1941 toen Schore zonder enige vorm van inspraak werd opgeheven. Gemeente belang, dat van 1949 tot 1960 in de gemeente Oosterland functioneerde, was in feite de partij van het kleine Sirjansland. Het GB-raadslid sprak voor het lokale belang en had boeren én arbeiders achter zich, kiezers die bij landelijke verkiezingen voornamelijk verzuild stemden. Werksituatie Het 'politieke' aspect was maar één zijde van het traditionele patronagesysteem. Een andere was uiteraard de invloed van dat systeem op de werk gever-werknemerverhoudingen. Deze invloed werd in de jaren twintig en dertig algemeen gehekeld in de bladen van de socialistische én de confessionele landarbeidersbonden, al dan niet voorzien van het predicaat "echt Zeeuws". Mis schien onnodig uit te leggen: de informele ver houdingen werkten in deze visie - en dat was ook meestal werkelijk het geval - in het financiële nadeel van de werknemers. De door de landbou wers geroemde 'gemoedelijkheid' en de ons-kent- onsverhoudingen doorkruisten modernere vor men van belangenbehartiging door vakgenoten/ bondsvertegenwoordigers. Te loochenen viel ech- Eigenaar en bestuurder van de voorste tractor is landbouwer Kees de Nood uit Waterlandkerkje, ca. 1930. Bron: www.agrifoto.nl, coll. Kees de Nood. ter niet dat de bonden indrongen op bestaand ter rein: de gelaakte verhoudingen behoorden tot het bekende, de bonden tot de buitenwereld. Met het sluiten van provinciebrede cao's vanaf de jaren veertig15 verviel deze conflictstof echter. Hieraan moet worden toegevoegd dat met de bedoelde 'gemoedelijke' verhoudingen heel materiële zaken gepaard gingen: een deel van de boeren ploegde het eigen stukje land van hun vaste arbeider, allen ploegden diens aardappelland, sommigen verkochten ook zijn oogst voor hem op de markt. Het dagelijks werk, in gezamenlijkheid ver richt, was vanzelfsprekend een belangrijke voe dingsbodem voor traditionele omgangsvormen. Dat gold niet alleen voor de verhouding tussen boer en landarbeider, die zeker in de wat minder grote bedrijven hun dagelijkse werk vaak samen verrichtten. In gezamenlijkheid dingen regelen en verzorgen door buurtgenoten is vooral bekend uit gemeenschappen van kleine boeren, met name beschreven voor de zandgronden: een strikt informeel geheel van onderlinge afspraken, wederkerig en dus niet vrijwillig in de strikte zin van het woord. Een Zeeuws voorbeeld bij uitstek van dit type wederkerigheid hoorde ik van A.H. Mol (1922- Plattelandscultuur

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2017 | | pagina 19