Zeeland 26.3 nemend voorzitter.15 In het licht van Van der Veurs memoires en zijn daarin geschetste hou ding ten opzichte van de bezetter en met name Meerkamp van Embden is zijn optreden met betrekking tot het uitsluiten van joodse Neder landers als museumbezoekers merkwaardig.16 Terwijl de voorzitter al in '40 de toegang tot Zeeland was ontzegd, volgde bij de latere evacua tie het gedwongen vertrek van de (nieuwe) secre taris, die tevens nog enige tijd optrad als pen ningmeester. Ondertussen was de voormalige secretaris dankzij zijn lidmaatschap van de NSB in oktober 1942 tot (waarnemend) burgemeester van Middelburg gemaakt. In die situatie is er nog een opmerkelijke poging gedaan tot naasting van het museum. De eerder genoemde Beauftragte met de bijzondere belangstelling voor alles wat Zeeuws was, was van mening dat een museum voor klederdrachten, regionale kunst, historische voorwerpen en volkskundige tradities een instel ling was waar de overheid in de Nieuwe Orde de zeggenschap over moest hebben. Daarom had hij waarnemend commissaris Dieleman opdracht gegeven dat hij ambtshalve voorzitter van het Museum moest worden. Op grond van het Führer- principe zou hij dan zelf een bestuur kunnen benoemen. Dieleman bleek bereid een commissie van advies aan te wijzen die de gewenste transitie zou voorbereiden. Het lid van het bestuur, C. Wit, fungerend voorzitter van het genootschap, zou deze commissie voorzitten, maar hij overleed plotseling in Utrecht op 28 oktober 1943. Daar door weten we wanneer deze poging tot naasting, uiteraard met de bedoeling het museum dienst baar te maken aan de nationaal-socialistische staat, heeft plaatsgevonden. Unger, de gemeente archivaris van Middelburg, tevens lid van het Genootschap, nam zijn plaats in. Met een beroep op de Rijkscommissie voor de Musea kon de beslissing uitgesteld worden. Van uitstel kwam afstel. Ten slotte Om de periode 40-45 voor het Zeeuwsch Genoot schap gedetailleerd te reconstrueren, ontbreken helaas veel gegevens. Wie het archief van het Genootschap raadpleegt, moet vaststellen dat er vrijwel geen archivalia zijn bewaard uit de Tweede Wereldoorlog. Geen bestuursnotulen, geen memoranda waarin cruciaal overleg en beslissingen zijn vastgelegd, geen corresponden tie tussen leden van het bestuur en directeuren, geen lijst van opzeggingen, geen overzicht van nieuwe leden, laat staan van voorgestelde leden die de ballotage niet hebben gepasseerd. Het lijkt wel alsof het Genootschap geen behoefte heeft gehad de interne en externe gang van zaken tij dens de oorlog te attesteren. Dit is voor een Genootschap dat zo historisch gericht is, bepaald geen verdienste. Er waren allerlei mogelijkheden te bedenken om desnoods provisorisch tijdens en na de oorlog de duistere jaren vast te leggen. Dat is niet gebeurd. In plaats daarvan moeten we het doen met de gedrukte jaarverslagen en de grote redevoering uit november 1945 bij de hervatting van de werkzaamheden. Niettemin is voor een serieus overzicht van het Genootschap tijdens de laatste oorlog nog aanvullend onderzoek mogelijk. Zo zou een speurtocht naar egodocumenten (dagboeken, memoires en correspondentie) van bestuursleden nog een en ander kunnen opleveren. Een volledi ger beeld vraagt eveneens een prosopografische benadering: welke leden waren lid in 1939 en 1945/46. Vergelijking biedt de mogelijkheid een onderscheid te maken tussen leden die overleden, die moesten vertrekken en zich afmeldden, en leden die om andere redenen verdwenen uit de registers van het Genootschap. Zo is het onduide lijk of het Zeeuwsch Genootschap is overgegaan tot zuivering van de leden, zoals bij andere ver enigingen en genootschappen wel gebeurde. In het persoonlijk archief van Meerkamp van Emb- den ligt een brief van de Maatschappij der Neder- landsche Letterkunde dat hij wegens zijn houding geroyeerd is als lid. In een prosopografische benadering past ook een sociaal-economische analyse van het leden bestand. Zo waren verschillende leden van het (naoorlogse) tribunaal van de Bijzondere Rechts pleging lid van het Zeeuwsch Genootschap, even zeer de daar optredende advocaten. Ons kent ons, voor, tijdens en na de oorlog. Een gedetailleerde reconstructie van het Zeeuwsch Genootschap in oorlogstijd vraagt uiteraard ook om een materiële beschrijving: van de veranderingen in de bezit tingen en de collecties, van de bijeenkomsten en de lezingen en van de bijdragen in de jaarboeken. Ook is hier weggelaten wat het Genootschap na de bevrijding organiseerde. Vooral een grote ten toonstelling van kostbare schilderijen uit het Zeeuwsch Genootschap 97

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2017 | | pagina 19