zijn geweest en mogelijk slechts periodiek bezocht om er kudden schapen te houden. De bewoning zal met name zijn toegenomen toen grote delen van het gebied door dijken tegen overstromingen werd beschermd. Deze dijken werden vooral vanaf de twaalfde eeuw aangelegd, nadat stormvloeden grote overstromingen hadden veroorzaakt. De oudste vermelding van Zaamslag betreft een charter uit 1163 waarin Wazelinus de Velde grond bij Sameslath (Zaamslag) aan de Gentse abdij van Sint-Pieter schenkt. Er zijn ook archeo logische aanwijzingen dat het dorp Zaamslag in de twaalfde eeuw werd bewoond. De vondsten uit die tijd wijzen erop dat het middeleeuwse dorp werd gesticht op een oude oeverwal, die als gevolg van inversie als een hoge rug in het land schap is komen te liggen. Hoe de nederzetting er verder uitzag, is niet bekend. Er moet al wel in de twaalfde eeuw een kapel of kerkje hebben gestaan, getuige het vroege patrocinium dat is gewijd aan de heilige Sint Maarten. Het dorpje Aendijcke wordt al in 1120 genoemd. Op een kaart uit 1569 is het dorp te zien met een kerk in het midden een kerkhofmuur er omheen en een mottekasteel ernaast. Hoewel ernaar wordt verwezen dat er opgravingen heb ben plaatsgevonden, wordt over de resultaten daarvan weinig vermeld. Het dorp is in 1584 als gevolg van een militaire inundatie aan zijn einde gekomen en later niet meer herbouwd. Het dorp Othene is wellicht het oudste van de drie dorpen, hoewel het pas in 1160 voor het eerst wordt vermeld. Aangetroffen archeologisch scherfmateriaal dateert mogelijk al vanaf de tiende of elfde eeuw. Daarmee dateert de oudste bewoning van ver voor de verspoeling in 1214 van het oude Othene door de zee. De locatie van het oude Othene moet waarschijnlijk bij het hui dige afwateringsgemaal worden gezocht en werd later nooit meer ingedijkt. Er hebben enkele belangrijke gebouwen gestaan. Eén ervan was de uithof van Boudelo, een Cisterciënzer uithof waarvan voor het eerst in 1220 bezittingen bij Othene worden genoemd. In 1235 is men waarschijnlijk aangevangen de uithof in baksteen op te trekken in de polder Die- penee of in de buurt daarvan. Het complex bestond waarschijnlijk uit een kloostergedeelte en een boerderij, gelegen op een door een gracht omgeven complex. De daken van het complex bestonden uit keramische daktegels en de vloeren waren bedekt met plavuizen. De vloer van de kapel was geplaveid met mozaïektegels. De uithof kreeg aanvankelijk grote stukken grond van de adel geschonken, maar vanaf de veertiende eeuw werden de schenkingen minder groot en gedaan door particulieren. De exploitatie van het land werd niet langer door de monniken zelf ter hand genomen, maar verpacht. In de Tachtigjarige Oor log wordt de uithof afgebroken en elders herge bruikt. Een belangrijk instituut dat in Zaamslag werd gevestigd en waaraan Lensen terecht veel aan dacht schenkt, is de commanderij van de Tempe liers. Deze was gevestigd op een locatie die bekend staat als de Tempelhof. Archeologisch materiaal dat op deze plek is gevonden, gaat terug tot in de 12e eeuw. Dit is een contrast met de oudste vermelding van Tempeliers in Zaam- slag, want pas in 1282 worden zij genoemd in een schenkingsakte van Gerard van Maelstede. Len- sen meent op archeologische gronden te kunnen stellen dat de vestiging van de Tempeliers ruim een eeuw eerder viel. Naar mijn mening draagt hij hiervoor onvol doende argumenten aan. In de eerste plaats is het niet uitzonderlijk dat religieuze organisaties startten op terreinen die ze als schenking van vaak de lokale machthebber hebben ontvangen. Daarbij wordt vaak de bestaande onderkomen(s) als eerste huisvesting benut. Daarvan zijn vele voorbeelden bekend, zoals in Middelburg waar in 1123 de norbertijner abdij werd gesticht op het grafelijk terrein. Ook heeft de Orde van het Duitse Huis in Maasland in 1243 van de lokale grond- heer Dirk van Coudenhoven zijn mottekasteel en bijbehorend land verkregen. Hierin werd een commanderij gevestigd in 1365 werd verplaatst naar het centrum van het dorp Maasland. Beide 148 B o e k b espreki n g e

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2017 | | pagina 34