volks voor de deur. Wij werden uitgescholden, uit gelachen en soms bedreigd, maar toen zij zagen, dat wij medicijnen hadden, begonnen zij spoedig een weinig te bedaren'.12 Het voorbeeld maakt duidelijk hoe cruciaal de rol van artsen was in de bekeringsactiviteiten. Alleen zij genoten in eerste instantie het vertrou wen van de Chinese bevolking, een vertrouwen waarvan de zendelingen op hun beurt gebruik maakten om het christendom te verbreiden. De contacten met de mandarijnen liepen niet altijd even soepel. Otte had vanaf het begin zijn beden kingen over het Chinese bestuursstelsel dat vol gens hem stagnatie in plaats van vooruitgang bracht. In 1895, na de gruwelijke moord op zen delingen in het noorden van Fujian, wond hij zich op over de onthoofding van de moordenaars, die in zijn ogen niet de echte daders waren, maar bedelaars of levensmoede inwoners die door Chi nese ambtenaren als zodanig werden aangewe zen: 'De ambtenaren, die zoo door en door slecht zijn, dat zij als een schande voor het menschdom moeten beschouwd worden, en die van moord en plunderen rijk worden, die moeten gestraft wor den. Niet alleen voor wat zij aan de buitenlanders hebben gedaan, maar ook om hun tergen, en onderdrukken en vermoorden van hun eigen volk De beschaafde volkeren hebben geen recht om zulke gruweldaden ongestraft te laten. China zelf kan het niet doen. Daar is het te zwak voor, en dus nu moeten de Europeesche machten met Ame rika optreden, om een einde te maken aan de Chi- neesche gruwelen'.13 Tijdens de Bokseropstand (1899-1901), gericht tegen de inmenging van Japan en westerse impe rialistische mogendheden op allerlei maatschap pelijke terreinen, braken er ook in het zuiden van Fujian ongeregeldheden uit. In 1900 werden er op het platteland kerken beroofd en in brand gesto ken. Een aanval op de kerk en het hospitaal in Sio-khe werd evenwel afgeslagen.14 Ook in Xia men was de situatie gespannen. In augustus van hetzelfde jaar lagen er tien oorlogsschepen uit vijf naties in de haven, die wedijverden om invloed in het kustgebied. Pas nadat de Engelsen een Japanse bezetting wisten te voorkomen, keerde de rust terug. Deze keer schrijft Otte: 'Ik wil niets van het verdeelen van China weten, maar dat zou nog beter zijn dan de bloeddorstige dwin- gelandes [de keizerin-weduwe], de moordenares van over de honderd zendelingen en duizenden harer eigene beste onderdanen, weer op den troon te plaatsen'.15 In 1901 laat hij weten meer ver trouwen te hebben in een Japanse dan een Franse bezetting van Fujian: 'Ach, de Heere beware ons voor de Franschen. Onder de Japanners is het nog dragelijk, maar onder de Franschen ondragelijk'.16 Zijn opmerkingen geven aan hoe verwarrend de situatie was en dat hij zich in zijn opinies vooral liet leiden door wat goed was voor het Chinese volk en de zending. Boeiend zijn de passages in de brieven die hij wijdde aan de bestrijding van epidemieën. Al in zijn eerste jaar wist hij een uitbraak van cholera in de stad Zhanghou de kop in te drukken.17 Op het eind van de 19e eeuw was Otte betrokken bij de bestrijding van de longenpest in Xiamen. Hij bezocht er een van de ernstigst getroffen wijken van de stad, waar door de verzengende hitte en de slecht afgedekte riolen een ondragelijke stank in de straten hing. Voor de huizen stonden tafels met offerandes om de goden gunstig stemmen en er werd vuurwerk afgestoken om kwade geesten te verdrijven. Onderweg kwamen ze processies van mannen tegen die boetepsalmen zongen. De Chinezen, aldus Otte, zien de pest 'als een bezoe king des hemels en een bestraffing voor hun zon- den'.18 Verguizing en eerherstel Uit een begin 2017 verschenen artikel van de Chinese socioloog Jifeng Liu blijkt dat in de beginjaren van de in 1949 uitgeroepen Chinese Volksrepubliek niet alleen het graf van Otte is vernietigd, maar ook zijn reputatie is besmeurd. De voormalige vrijhandelsstad Xiamen, met name Gulangyu waar de buitenlanders woonden, werd gezien als een bolwerk van het westers imperia lisme waarvan de invloeden bekritiseerd of ver wijderd moesten worden. Tot de verderfelijke invloeden behoorden ook de activiteiten van zen delingen en missionarissen, die door de commu nisten als handlangers van het imperialisme wer den beschouwd. Ze werden uiteindelijk allen, al of niet na een proces, gedwongen het land te ver laten. Zelfs overleden vertegenwoordigers van westerse godsdiensten werden met terugwerkende kracht tot vijanden bestempeld. Onder degenen die postuum werden verguisd, bevond zich John Otte. In 1963, ruim 50 jaar na zijn dood, werd hij in een artikel beschuldigd van'het intimideren 122 Het Hemelse Rij

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2017 | | pagina 8