'■0
Fossiele potvistanden
Mark Bosselaers
Zoals de meeste mensen vermoedelijk weten, organi
seert het Genootschap jaarlijks een 'bottenvistocht'.
We gaan bij die gelegenheid steevast vissen met de
enthousiaste bemanning van de mosselkotter Zz10,
met schipper Jaap Schot immer succesvol aan het
stuur. Hoewel we steeds naar dezelfde locatie trek
ken, een put in de Scheldebodem vóór 'De Griete',
vlak bij Terneuzen en ook maar net uit de kust,
komen er jaarlijks behoorlijk veel fossielen aan dek.
Het overgrote deel daarvan is afkomstige van fos
siele walvisachtigen, die uit het Mioceen en het Pli-
oceen stammen (tussen ca. 15 en 3 miljoen jaar
oud). Veelal gaat het om wervels en schedelfrag
menten van walvissen, maar er zitten ook zeldzamere
en uitzonderlijke vondsten tussen. Zo visten we in
2011 een uitzonderlijk grote en gave potvistand op!
Potvissen spoelen regelmatig aan op de
Noordzeestranden; de recentste in of bij Zeeland
zijn die van Domburg (1 december 2017) en
Knokke-Heist (8 februari 2012). Hoewel bij een
potvis iedereen over 'een walvis' spreekt, gaat het
eigenlijk over een dolfijn; een tandwalvis dus.
Echte walvissen hebben baleinen. De gewone pot
vis is de grootste tandwalvis die er bestaat; er
leven ook nog een paar soorten dwergpotvissen
die enkel in tropische wateren voorkomen en wei
nig bekend zijn. Een mannetjespotvis wordt tot
18 meter lang en kan dan 50 ton wegen. Ze heb
ben tussen de 20 en 26 tanden in twee rijen,
enkel in de onderkaak. Potvissen kunnen erg diep
duiken (tot 3000 m.) en hebben zich gespeciali
seerd in het eten van inktvissen, waar ze onge
veer anderhalve ton per dag van verorberen! Ze
hebben daartoe ook een speciale eettechniek ont
wikkeld. Ze klemmen namelijk grote inktvissen
tussen de tanden van hun onderkaak en hun
(tandloze) bovenkaak, waarbij de tanden de glib
berige inktvis fixeren. Daarna zuigen ze die met
een korte felle slikbeweging in hun geheel naar
binnen. Daarbij trekken ze hun tong bliksemsnel
in, wat voor het aanzuigeffect zorgt. 'Suction fee
ding' heet dat in de wetenschap; wij zouden zeg
gen slurpen. Verder zijn potvissen ook bekend
omwille van hun extreem grote penissen, die bij
strandingen vaak goed te zien zijn. De Neder
landse walvisdeskundige Van Deinse heeft hier
van in de vorige eeuw een hele collectie aange
legd die bewaard wordt in het Natuurhistorisch
Museum Rotterdam.
Tand van de uitgestorven potvis Scaldicetus caretti (van twee
zijden). Het maatbalkje is 10 cm. NHG 23490.
We visten in 2011 en 2012 respectievelijk een
hele en een halve potvistand op (NHG-23490 en
NHG-23550). Het zijn erg grote tanden, afkomstig
van een fossiele potvis die in 1867 onder de naam
Scaldicetus caretti werd beschreven. Een beperkte
beschrijving natuurlijk, want er was niet veel
meer dan de tanden bekend. Deze tanden stam
men uit het midden tot laat Mioceen en zijn der
halve tussen de 15 en 8 miljoen jaar oud. In
't Is vol van schatten hier