Zeeland 27.3 eerste te nemen, de openingszinnen van het boek: 'half uitgedroogd, duizelig van de honger en murw door de dagenlange mishandelingen en ontberingen zat Leen Jonker [een van de Tien en hoofdpersoon van het boek] op die koude decem- berochtend achter in de hevig hobbelende huif kar...' Enzovoort. Het is een begin een roman waardig. Ik geloof niet dat tegen dergelijke verbeeldin gen veel bezwaar te maken valt. Persoonlijk zijn ze mij in dit geval soms iets te versierd, met te veel bijvoeglijke naamwoorden en zo. Maar prima verder, ze maken het verhaal van de Tien inder daad goed zichtbaar, goed invoelbaar. Toch heb ik één fundamenteel bezwaar en dat betreft niet zozeer de verbeelding van de feiten als wel de moraal die aan die verbeelding ten grondslag ligt. Ik begrijp en ken die moraal goed, weet dat hij deel uitmaakt van het nationaal geheugen, weet ook dat verreweg de meesten van ons (inclusief mijn persoon) zouden willen dat het leven zo in elkaar steekt. Maar helaas is dat vol gens mij niet het geval. In dit boek zijn de Duit sers zonder uitzondering brute schimmen. Ze schreeuwen. Kennen geen mededogen. Tuig van de richel. 'Er klonk een plof. Sommigen lachten, anderen wendden hun gezicht af,' schrijft De Vriend over het moment dat de bank onder de galg wordt weggetrapt. De suggestie is duidelijk. De Moffen lachen, de Nederlanders kunnen het niet aanzien. Maar De Vriend weet dat helemaal niet en ik geloof het ook niet. Ik geloof dat bijna niemand een executie als deze kan aanzien en dat de meesten hoogstens in verbijstering en/of uit verschrikking blijven kijken. Dat geldt voor Nederlanders, Duitsers, Eskimo's en Neandertha lers. Geconfronteerd met de dood, zeker met zo'n brute, wrede dood, slaat bijna elk mens de schrik om het hart. Maar zo'n schrik past niet bij het beeld dat wij decennialang van de oorlog, lees de Duitsers koesterden en het liefst nog altijd koes teren, zelfs al weten we dat het niet klopt, niet kan kloppen. Het veronderstelde lachen van de Duitsers bij de dood van de verzetsstrijders zegt dus alleen iets over de verbeelding van De Vriend. Hiermee vertelt de auteur een oud en m.i. achterhaald verhaal. Ze zal daarmee vast op veler gemoed werken maar 'de juiste sfeer' treffen, nee dat geloof ik niet. Er zijn ook aanwijzingen voor mijn scepsis. Zo komt in het hiervoor genoemde verslag van Chris Wisse de getuigenis van een zekere Jouke Schaap voor, marechaussee uit Zierikzee. Hij ver telt dat hij een goede indruk had van de man die de veroordeelden de strop om deed en van hem ook te horen kreeg ('met tranen in zijn ogen') dat hij het vonnis zeer tegen zijn wil ten uitvoer bracht. Maar in dit boek wordt deze persoon, lui tenant Erich Klümpe, bijna zonder uitzondering voorgesteld als een bruut (is berucht, brult Maul halten, heeft geen oog voor de nabestaanden, is onvermurwbaar, heeft een hardvochtige, ongeïn teresseerde blik in zijn ogen enz). De clichématige beeldvorming geldt niet alleen de Duitsers Hij geldt ook de verzetslui en andere betrokkenen. Ik zou tientallen voorbeel den kunnen geven. Ik zal me beperken tot één. Op het moment dat Leen Jonker afscheid neemt van zijn vrouw om naar de overkant te gaan, volgt een tafereeltje een doktersroman waardig. Ik zeg niet dat het zo niet is gegaan. Het kan best. Het leven is vaak genoeg als in een doktersroman. Maar De Vriend weet net zo min als ik wat zich op dat moment heeft afgespeeld. Ik zou er daarom voor kiezen slechts de feiten aan te stippen en de rest aan de lezer overlaten. De Vriend niet. Zij laat echtgenote Tannetje tot twee keer toe huive ren, zij schrijft haar een voorgevoel toe, laat haar zeggen 'ik zie je nooit meer terug, Leen. Dat voel ik.' Ondertussen laat zij vrieskou de keuken bin nen trekken, tranen over wangen stromen en de vrouw hartverscheurend huilen terwijl de kinde ren, zich nergens van bewust, vrolijk met hun speelgoed bezig zijn. Enzovoort. Nogmaals, het kan best zo zijn gegaan, ik geloof het eerlijk gezegd niet, de werkelijkheid is volgens mij veelal, mooi woord in dit verband, 'prozaïscher'. Maar wat vast staat is dat niemand weet wat zich op zo'n moment tussen en binnen mensen gebeurt. Wat we nu wel weten is wat Ellen de Boekbesprekingen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2018 | | pagina 35