geëmigreerd. Zoals bekend, is in 1940 een groot deel van de Zeeuwse archieven die in Middelburg bewaard werden verbrand; door gebruik te maken van Zuid-Afrikaanse bronnen heeft Hulstaert echter alsnog een aantal 'verloren gegane' Zeeu wen weten te achterhalen. Zoals Jan Meijn uit Veere, die zich in 1733 als kleermaker aan de Kaap vestigde, een jaar later een kroegbaas ver moordde en vervolgens het binnenland in vluchtte. Hij werd bij verstek tot 'eeuwige bal lingschap' veroordeeld maar die straf is nooit ten uitvoer gebracht. Want van de kleermaker uit Veere is nooit meer iets vernomen.6 veren: traanachtig, zuur en alleen geschikt om aan de varkens te voeren.8 Wat het dagelijks leven ook niet gemakkelijk maakte waren de vele roofdieren, waaronder leeuwen soo groot als redelijcke coebeesten, die de kolonie onveilig maakten. In 1690 was er zelfs sprake van een heuse leeuwenplaag. Daarnaast waren de verhoudingen met de inheemse Khoi- khoin en San - door de kolonisten denigrerend Hottentotten en Bosjesmannen genoemd - lang niet altijd goed en kwamen gewapende schermut selingen en wederzijdse veediefstallen geregeld voor. Lui en losbandig? In 2015 werd op basis van de drie bovenge noemde bronnen en aanvullend literatuuronder zoek de verhalenbundel Zeeuwen aan de Kaap gepubliceerd. Hierin zijn de lotgevallen van een kleine veertig vroege kolonisten opgetekend. Allen geboren in Zeeland. Daar zitten nogal wat kleurrijke types bij: zo kwam de eerste vrijburger die wegens overspel op Robbeneiland belandde uit Ouwerkerk en was de meest notoire vechters baas en messentrekker in de beginjaren van de kolonie een Bressiaander. De eerste vrouw die verbannen werd naar Mauritius - destijds het afvoerputje van de VOC - was een diefachtig wijff uit Colijnsplaat en de enige vrouwelijke kolonist die aan de Kaap ooit de doodstraf kreeg voor moord kwam uit Middelburg.7 De lijst is lang en stemt niet vaak vrolijk. Maar het waren zeker niet alleen Zeeuwen die zich misdroegen aan de zuidpunt van Afrika. Er waren geregeld spanningen tussen vrijburgers onderling. Spanningen die dikwijls voortvloeiden uit een tekort aan huwbare Europese vrouwen en een bovenmatige consumptie van aracq - sterke drank. Het leven in de in 1652 gestichte kolonie was zwaar en de eerste jaren ging vrijwel alle beschikbare etenswaar naar de VOC-schepen die op reis van of naar de Oost in Tafelbaai voor anker lagen. Dat liet de kolonisten geen andere keus dan honger te lijden of de mont te setten aan voedsel dat niet goed genoeg voor schepelingen was. Zoals aan zeehonden en aan peguyns (pin guïns). En dat was - en is - blijkbaar een allesbe halve smakelijke vogel. Een peguyn was volgens tijdgenoten eigenlijk niet meer dan een vis met Leeuwen soo groot als redelijcke coebeesten. Tekening uit: Peter Kolbe, Naaukeurige en uitvoerige beschryving van Kaap de Goede Hoop, deel II (Amsterdam 1777). Het is al met al dan ook geen wonder dat veel vrijburgers de Kaap al na een paar jaar weer wil den verlaten. In 1660 verklaarde een groep van meer dan zestig mensen niet langer in de kolonie te willen blijven. En de autoriteiten konden daar mee leven - zij het om een andere reden. In 1662 schreef toenmalig commandeur Zacharias Wage- naer dat de vrijburgers op een enkele uitzonde ring na allemaal lui en losbandig waren. Hij ver zocht de Heren XVII om 67 vrijburgers te repatriëren en een predikant te sturen om de ove rige kolonisten wat beschaving bij te brengen. Zijn verzoek werd niet gehonoreerd, maar alleen omdat de Compagnie niet voor de kosten van de repatriëring wilde opdraaien.9 'Wijn in de baar moeder' Wat bracht Zeeuwen (en andere kolonisten) er toe Zeeuwen in Zuid-Afrik.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2018 | | pagina 4