Zeeland 27.3
5
naar de zuidpunt van Afrika te trekken? Het stre
ven naar lotsverbetering, lijkt het belangrijkste
antwoord. En avontuurzin. Maar zeker ook onwe
tendheid over de harde omstandigheden van het
leven in de Kaapkolonie. Maar hoe het ook zij, een
paar duizend Nederlanders maakte als VOC-opva-
rende of als passagier de barre, gevaarlijk zeereis
naar het zuiden van Afrika. Een reis die in het
gunstigste geval drie maanden duurde. Maar soms
ook veel langer. Zo had het fluitschip Mees in
1657-58 zes maanden en twee dagen nodig om
vanuit Zeeland naar de Caabstad te varen. Van de
ruim zestig koppen tellende bemanning waren er
tijdens de reis zes gestorven. Eén matroos lag nog
op sterven en alle anderen, waaronder de achttien
jarige Middelburgse onderchirurgijn Pieter van
Clinkenbergh, leden aan scheurbuik.10
De reis met de Mees was de enige die de jonge
Zeeuw maakte. Hij vestigde zich in de Kaapkolo
nie en maakte daar al snel carrière. Twee jaar na
zijn aankomst in 1658 werd hij door de VOC
bevorderd tot chirurgijn en nog eens drie jaar
later volgde zijn benoeming tot opperchirurgijn.
In die hoedanigheid was hij onder meer belast
met de patiëntenzorg in het Kaapse hospitaal. Of
eigenlijk is hospitaaltje een betere omschrijving -
het bood slechts plek aan tachtig zieken. En dat
was eigenlijk te weinig voor de vele lijders aan
waterzucht en tuberculose, aan scheurbuik en
aan de Spaensche Pocken - syfilis.
Of vrijburgers veelvuldig gebruik maakten
van de (dure) diensten van chirurgijns valt te
betwijfelen. Zij hadden zo hun eigen remedies
tegen ziektes. Remedies die waarschijnlijk een
mengeling van Europese, Afrikaanse en Aziati
sche volksgeneeskunde waren. Als probaat middel
voor iemand die door een gifslang of een schorpi
oen gebeten of gestoken was gold bijvoorbeeld het
drinken van
(w)aater, bier of wijn in de baar moeder van een
vrouwspersoon dat in 4 a 5 dagen geen man
bekent heeft, gegooten, en een poosje daarin
gelaaten (,..)n
Waarschijnlijk is dit specifieke middel niet vaak
toegepast. Het moet immers geen pretje zijn
geweest. Niet voor de patiënt die het drankje
moest drinken en al helemaal niet voor het
vrouwspersoon bij wie het moest worden afgeno
men.
En Pieter van Clinkenbergh? Die was geen lang
leven beschoren. Hij overleed, na drie dagen
hevige maagpijn te hebben gehad, op 13 novem
ber 1667. Vergiftigd, werd meteen gedacht. Want
de geboren Middelburger had een paar dagen voor
hij ziek werd zijn (in de archieven niet bij naam
genoemde) slavin geslagen. Zijn slavin die alom
bekend stond als een uiterst kwaadaardige vrouw.
Daarom mocht niet worden uitgesloten dat zij
wraak op haar meester had genomen door hem te
vergiftigen. Sectie op het lichaam van Pieter van
Clinkenbergh wees echter uit dat er geen spoor
van vergiftiging te vinden was. Toch werd de sla
vin onder arrest geplaatst. Voor verhoor. Of dat
iets opleverde is niet meer te achterhalen; de
vrouw wordt verder niet genoemd in de Kaapse
archieven.12
Geen Nederlanders meer
In de jaren 1652-1795 hebben honderden Zeeuwen
een nieuw thuis gevonden aan de Kaap. Duizen
den, als we hun in Zeeland geboren kinderen
meetellen. Ze hebben, net als andere Europeanen,
hun steentje bijgedragen aan de economische
ontwikkeling van de kolonie. En ze waren, net als
andere Europeanen, verantwoordelijk voor de
invoering van de slavernij en de onderdrukking
van de inheemse Khoi-khoin en San. Ze waren,
kortom, kinderen van hun tijd - al zijn er ook
gevallen bekend van Zeeuwen die zich zelfs naar
de maatstaven van het VOC-tijdperk uitzonderlijk
wreed gedroegen. Zoals de uit Serooskerke (W)
afkomstige Jannetje de Klerk die haar echtgenoot
hielp hun slavin drie dagen lang op beestachtige
wijze te martelen. Omdat ze een pan niet goed
zou hebben afgewassen.13
Toen de Kaap in 1795 overging in Britse han
den verloor Nederland de toen ongeveer 20.000
zielen tellende blanke bevolking daar al snel uit
het oog.14 En omgekeerd gold hetzelfde. De nako
melingen van de vrijburgers in de kolonie, die
toen al vele malen groter was dan Nederland,
waren inmiddels Afrikaners geworden - ook wel
Afrikaansche Hollanders of Boere genoemd. Ze
spraken inmiddels proto-Afrikaans, een taal
voortgekomen uit de mengeling van zeventiende-
eeuws Nederlands, inheemse Khoi-khoin talen,
Maleis en Portugees. En velen van hen leidden
diep in het binnenland een nomadisch bestaan
als veeboer. Een bestaan dat aan de noordgrens
leeuwen in Zuid-Afrika