Jansson uit dit drukkersgeslacht.19 Van Almelo-
veen signeerde voor een Nederlandstalige uitgave
van De Heide.20 Alle boeken door De Heide komen
vervolgens uit bij Goeree en Van Waesberge.
Bij de erfgenamen Johannes en Gillis Jansso-
nius van Waesberge verschijnt in 1701 nog een
door De Heide vertaalde en gewijzigde verdedi
ging van de half mystieke, half buiten de ortho
doxie, maar geheel en al fascinerende en religieus
gegrepen Antoinette Bourignon (1616 - 1680).21
Deze uit Rijssel (Lille) afkomstige vrouw raakte
steeds verder weg van de Rooms-Katholieke
orthodoxie. Naast Antonius, die haar adept werd
na haar dood22, behoorden tot haar aanhangers de
arts en insectenonderzoeker Steven Blankaart
(1650-1704), de arts en natuurfilosoof Robert
Boyle (1627-1691), die haar geschriften in het
Engels vertaalde, de pedagoog en filosoof Come-
nius (1592-1670), die haar bij zijn sterfbed
noodde, de arts en insectenonderzoeker Swam-
merdam en ten slotte George Garden (1649-1733),
een weinig orthodoxe dominee die haar verde
digde. Garden had contacten met onorthodoxe
kringen, de zogeheten Rijnsburgse Collegianten.23
Antonius de Heide, die hem vertaalde, kende hem
wellicht als natuurfilosoof met bijdragen in de
Transactions van de Royal Society.24 Antoinette
trok kennelijk vele innovatieve wetenschappers
aan. Dezen namen zowel afstand van de vroegere
wetenschappelijk gezaghebbende schrijvers uit de
Oudheid, als van de door de Dordtse classis en de
Roomse curie vastgestelde leerstellingen.
Vatten we de belangrijkste elementen uit
Antonius' biografie samen: met een gedegen
Leidse achtergrond belandt hij in een Middelburg
dat bruist van medisch leven. Volledig bij de tijd
qua literatuur en netwerk start hij daar. Hij ver
taalt Willis en Garden. Vande Voordes chirur-
gijnsboek wordt door hem bewerkt. Hij is gepa
renteerd aan invloedrijke drukkers en auteurs.
Ook aan het eind van zijn leven, onder invloed
van de reeds gestorven Bourignon, laat hij nog
steeds een kritische, heldere en zoekende geest
zien.
De Heide en Harveys witte vlek. Veertig jaar
nadenken.
Zeker in Nederland, waar de bloedsomloopleer al
zeer vroeg geaccepteerd werd25 was onderzoek
naar de haarvaten, of beter gezegd de perifere
overgang slagader-ader een hot item. Figuur 3
laat een aantal mogelijkheden voor deze witte
vlek in het schema van Harvey (fig. 2) zien. Van
Leeuwenhoek, Swammerdam, De Graaf en onze
Middelburger onderzoeken deze overgangen,
soms in het spoor van Malpighi, die ze in 1661
waarnam, soms onafhankelijk van hem. De Heide
noemt nadrukkelijk Malpighi. Hij vraagt zich af
of er een directe overgang is van slagader naar
ader of niet en meent die in de wand van een kik-
vorsblaas te kunnen aantonen. Slagader en ader
definieert hij op grond van de diameter. Wordt
deze kleiner, dan is het een slagader, wordt deze
groter, dan is het een ader. Dat blijkt duidelijk uit
zijn tekst van 1677: 'doch offer een ongemiddelde
ghemeenschap [directe overgang] tusschen de
slag-aders en de aders is, invoegen dat de takjes
van de slag-aders het bloed in de aders souden
storten, sulx is lang betwist. Wy meenen dese
ongemiddelde gemeenschap, op het spoor van
Malpigius, in de Pis-blaas van een Kik-vorsch
oogschijnlijk [zichtbaar] te konnen toonen: want
als wy een Slag-ader, die bekent [herkend] word,
om dat het bloed van de groote stam na de kleene
takjes vloeit, met ons oog hebben aangetreft, en
de selfde volgens de loop des bloeds achtervolg-
hen; soo konnen wy sonnen-klaer sien, dat het
bloed sonder ergens stil te staan, of af-ghelegt
te werden uit de slagader in de ader overgaat'.26
De Heide kiest hier voor de situatie die uitgebeeld
wordt in figuur 3D.
In 1680 noemt hij opnieuw dezelfde waarne
ming in zijn commentaar op Vande Voorde. Weer
verdedigt hij de anastomosen (fig. 3D): 'Doch de
omloop des bloeds ontdekt zijnde, zoo is dit
gevoelen van de Kus -Aders [anastomosen] bij
vele in twijffel getrokken Wy willen ons in
dit geschil, dat mogelijk meer in schijn als in
zaken bestaat, niet inwikkelen; Maar zullen
alleenlijck met een woord onze gedachten uitten.
ons dunkt,] dat we het bloed ongemiddelt uit
de Slag-aders in de aders hebben zien overgaan:
want als we de Blaas of de Lijf-moer [eileider] van
een levende Kik-vorsch op geblasen, met een Ver-
groot-glas beschouwt werd, zoo zietmen niet
alleen het bloed met een onbedenckelijke snelheid
door de Vaten heen loopen, maar daar-en-boven,
alsmen een aanzienlijke Slag-ader, vervolgt,
zo zalmen eindelijk zien dat het bloed uit die
kleener Takken zonder ergens afgelegt [opzij te
stromen] te werden, in grooter Takken, 't welk
138
Zeeuws bloed kruipt