ene kant op, dan weer de andere kant. Ook een indirecte overgang (fig. 3C) komt in beeld. Voor een deel blijft het een directe overgang door ana- stomosen (3D). Maar hij wil geen uitspraak meer doen of indirect door tussentakken (3C) niet ook mogelijk is. Je zou kunnen stellen dat De Heide dichter bij het moderne haarvatennet komt dan bijvoorbeeld Malpighi. Misschien is De Heide met recht de eerste ontdekker van het haarvatennet, maar daar gaat het niet om, dat introduceert eigenlijk een anachronisme. Wetenschapshistorisch belangrijker is zijn reflecteren op de waarnemingen in een tijd waarin de microscoop baanbrekend leek te zijn voor anatomisch onderzoek. In zijn eigen woor den: 'Dat het bloed door de Slag-aders in de Aders geduurig overgaat en na het hert loopt heeft Harvejus met onwederleglijke redenen en ervar- enissen getoond. Dog daar is seer getwist over de wijze hoe het uit de Slag-aders komt, namelijk of ongemiddeld sonder eenige andere tusschen- komende pijpjes? [fig. 3D] of gemiddeld [fig. 3C door afgesonderde pijpjes die tusschen de Slag aders en Aders souden geplaatst zijn? Wy hebben geen lust ons in dese twist te steken, maar seggen alleenlijk, dat we op het spoor van dan naukeuri- gen Malpighius meenen gesien te hebbe, dat het Bloed ten minsten voor een gedeelte ongemiddeld uit de Slag-aders in de Aders overgaat. Dog dewijle wy namaals eenige verschijnsels ontmoe ten, die de eerste waarneming twijfelachtig scheenen te maken, so is ons voornemen dese verschijnsels en ervarenissen hier ter neder te stellen [...]'.32 Bij de figuur geeft hij aan dat GA en EI aders zijn, want het bloed stroomt voortdurend van het dunste einde G en E naar de dikste einden A en I. Maar in de tussentakjes FE, CD en AB stroomt het bloed nu eens van E naar F en van B naar C, en dan weer van FCA naar EDB. Bij dat heen en weer stromen gaat het bloed dichterbij de grote takken GA en EI, dan weer bij de kleinere takjes. Hij heeft dus inderdaad het mechanisme van haarva- tennetten waargenomen. Maar daarmee is hij ook in het probleem van de interpretatie gekomen. Hij kon immers noch de spiertjes, noch de verschillen tussen de wanden van de kleinste slagaders, aders en haarvaten zien. Het oplossend vermogen van zijn microscoop was te gering. De Heide vervolgt dan: 'Ik werde twijfel-moe dig of ik voor desen waarlijk Kus-aders [anasto- mosen], dat is ongemiddelde gemeenschap tussen de Slag aders en Aders [fig. 3D had gesien. Dog hier siende dat het bloed in tusschen-takken [soms weer de andere kant oploopt] so was ik in den beginne onseker, of dese tusschen-takken Aders of Slag-aders moesten genaamd werden [fig. 3C]. Eindelijk nogtans de saak naukeuriger ondersogt sijnde, so kan ik voor vast seggen in de Kik-vors Pis-blaas het Bloed ongemiddeld uit de Slag-aders in de Aders te hebben sien overgaan.' In de Latijnse uitgave van 1683 is de tekst ingekort.33 De hele theoretische inleiding van hierboven ontbreekt. En de tweede passage is wat minder stellig: 'so kan ik voor vast leggen ont breekt: 'De ongestaagheid van deze beweging deed mij bij eerste inzicht twijfelen of de tussen liggende takken voor aderen of slagaderen gehou den moesten worden.? Omdat echter geen vaten voorbij de grote takken AF IE schenen door te lopen, heb ik daaruit geconcludeerd dat het ade ren zijn'.34 Hij laat dus de idee van een directe overgang niet los, maar benoemt alle haarvaten tot ader. In 1686 neemt hij dezelfde Latijnse tekst op. Dit keer echter is een er een nieuwe waarneming aan toegevoegd, weer aan de kikkerhuid.35. Deze waarneming doet hij in verband met zijn kritiek op de in 1683, dus drie jaar eerder, verschenen aderlatingtheorie van Lorenzo Bellini (1643- 1704).36 De Heide meent dat Bellini's betoog tegen het nut van de aderlating zo niet gehandhaafd kan worden. Daarvoor zijn de snelheden en de richting van de bloedstroom in slagader en ader na opening natuurlijk van belang en daaraan is dit tweede verslag gewijd. Voorts verwijst hij naar zijn waarneming uit de Centuria dat reeds eerder gepubliceerd was en ook in deze uitgave weer opgenomen. Hij schrijft over zijn nieuwe waarnemingen: want deze waarnemingen tonen [nog] helderder, hoe ongestaag het bloed door de vaten loopt, zowel door de aders als de slagaders. Daaruit kan men afleiden, dat er in de aderen van de kikkers geen kleppen zijn want net zo gemakkelijk schijnt het van het hart af te stromen als naar het hart toe. Hetzelfde moet waarschijnlijk gezegd worden over de klep pen in de aderen van de andere dieren [...]'.37 Er is dus geen staat op te maken wat er met de bloed stroom gebeurt na het openen van een ader. Ver der is er dus in deze nieuwe beschrijving geen sprake meer van takjes of anastomosen - slechts 140 Zeeuws bloed kruipt

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2018 | | pagina 16