met de protestanten van over de grens was er groot genoeg voor. Het was zeker geen vlucht. Hij nam in goede harmonie van de Aardenburgse bestuurders afscheid. Hij legde in verslagen rekenschap af van al hetgeen hij voor de gemeen schap had verricht als archivaris, als ontvanger griffier van het Armbestuur en wellicht ook als secretarieambtenaar. Van Driel maakt in zijn stu die duidelijk, dat het niet problemen binnen zijn familie waren geweest, die tot het vertrek naar Roeselare hadden geleid, maar dat het meer te maken heeft gehad met het dreigend tekort aan middelen voor het bestaan. Het behoeft geen ver wondering te wekken, dat hij een en ander in dichtvorm weergaf. Roos, met zijn gezin, was niet de enige Zeeuws-Vlaming, die zijn heil zocht in Roeselare. Zo vanaf 1876 vertrokken er meer. De meeste Zeeuws-Vlamingen kwamen terecht in de textiel fabriek van Henri Tant, zeker niet de slechtste werkgever. De kleine protestantse gemeenschap beschikte over een eigen kerkgebouw. Roos werd er koster. Deze emigratie op redelijk grote schaal was tot dusverre onbekend. In 1884 vertrok hij naar het voormalige dorpje Saint Pierre-les-Calais, nu een buitenwijk van Calais. Noch de schaarse feiten, noch de vele verzen die hij in de periode 1876-1884 schreef wezen op een gelukkig leven. Wellicht meende hij in Noord-Frankrijk, dat toen ook een stormach tige economische ontwikkeling doormaakte, dat hij met het geven van Nederlandse les een beter bestaan zou kunnen opbouwen. In Calais was ook een kleine protestantse gemeenschap. Rond 1899 was Roos zo'n beetje uitgeschre ven. De man die zijn leven lang speurde in oude papieren, boeken en atlassen en oude kaarten bestudeerde was kennelijk, op de leeftijd van 77 jaar, aan het eind van zijn zoektocht. Op zeker moment in 1893 werd hij opgenomen in het huis van zijn dochter, die te Croix woonde. Zijn vrouw was in maart 1892 in Calais overleden. Roos zelf overleed op 19 juni 1905. Naast zijn eerder gememoreerde atlas schreef hij enkele geschiedkundige werkjes. Van hem is een grote hoeveelheid dichtwerk bewaard geble ven. Van Driel heeft een groot aantal daarvan in zijn publicatie opgenomen. Als laatste een herin nering aan Rustenburg - de huidige Elderschans - in Aardenburg, dat hij op 30 september 1890 in Calais schreef. Hij betoogde daarin: "Ik heb geleefd Gedweept, gemind, geleden Ik heb, als man, in 's levens kamp gestreden - Ook dat was alles ijdelheid en schijn! Maar wat mij rest? De Hoop voor beter leven, 't Geloof, dat mij het uitzicht heeft gegeven Opdat de Liefde mij zal zijn." Omtrent Roos is niet de eerste biografische schets die Van Driel heeft geschreven. Eens temeer laat de auteur zien, wat diepgravend archief- en literatuuronderzoek kan opleveren. Wanneer daarbij een vlot schrijvende pen gevoegd wordt, ontstaat er vanzelf kwaliteit. Van Driel leverde een gedegen en zeer lezenswaardige studie af. Het doen van onderzoek in de archie ven van de gemeente Sluis vergemakkelijkte de opdracht. Archiefonderzoek in België en Noord Frankrijk betekende vooral pionieren en daarin is de schrijver ten volle geslaagd. We beleven niet alleen de geschiedenis van de man in kwestie, maar we lopen en reizen met hem mee door het negentiende-eeuwse Aardenburg en Sluis, Roese- lare en Calais. Zo wordt dit boek in meerdere opzichten een boeiende ontdekkingsreis. De gedichten van Roos konden mij meestal wel bekoren. Veel bloeiende rozen, godsdienstige motieven, overdenkingen aan het eind van zijn leven. Het is er allemaal, op rijm. Iets van Roos' verlangen naar zijn geliefd West-Zeeuwsch-Vlaanderen komt in 1889 in een gedicht tot uiting. De laatste strofe van het gedicht "Wensch" luidt: "Waai, Noordenwind, vol frisschen gloed Waai lustig van die Nederlanden En spoed u naar de Fransche stranden Breng mij van ginds een wedergroet!" A.J. Barth Oud-archivaris van Goes 166 B o e k b espreki n g e

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2018 | | pagina 42