geringer zijn geweest. Of was ook daar sprake van
balanceren op de rand van een subsistence-crisis,
zoals hier en daar op Tholen het geval lijkt te zijn
geweest?
Wanneer we tenslotte kijken naar de weini
ge afzonderlijke plattelandsgemeenten met een
aanzienlijke stijging van levenloos geborenen
in de jaren dertig - waarbij we moeten beden
ken dat ook veranderingen op paramedisch vlak
meegespeeld kunnen hebben - zien we dat die
zich voordeed in een zestal Walcherse gemeenten,
deels klein-, deels grootschalig, deels gemengd.
Onder de betreffende ouderparen in de crisisjaren
waren de landarbeiders niet oververtegenwoor
digd. Dat lijkt ook niet het geval te zijn geweest
in Hoek, een andere gemeente met veel levenloos
geboren kinderen tussen 1930 en 1938 - an
derhalf keer zoveel als tussen 1921 en 1929. Te
Bruinisse, met een nog aanzienlijker stijging,
ging het wel vooral om kinderen van werklieden,
maar ook van schippers.16
Werkelijk opvallend is alleen Koewacht, waar
in de jaren twintig 10 kinderen levenloos ter
wereld kwamen en in de jaren dertig 24, res
pectievelijk 0,41 en 1,01 per duizend inwoners.
Veel van de betreffende ouderparen hadden
een boerenbedrijf, maar dat waren te Koewacht
voornamelijk kleine bedrijfjes. Dat te Koewacht,
grenzend aan 'arm Vlaanderen', de factor 'subsis
tence' meespeelde bij de vele treurig geëindigde
zwangerschappen in de crisisjaren, lijkt in het
licht van het verleden alleszins mogelijk. Al ten
aanzien van de jaren zestig van de 19e eeuw
noemden medici hier de armoede en de versprei
de bewoning als verklarende factoren, terwijl
voor de grensstreek in het algemeen 'de hulp
door onbevoegden' oftewel vroedvrouwen van
over de grens als ongunstig werd aangewezen.
Het aantal levenloos geboren kinderen was te
Koewacht met gemiddeld 4,4 per jaar of 1,73 per
duizend inwoners, nog in de jaren 1895-1914 erg
hoog geweest. Het gold toen 46 promille van alle
geboorten, ook voor het Zeeuwse platteland in die
periode relatief veel; bij de sterke vermindering
van het aantal levenloos geborenen, na 1920, was
het aantal overleden baby's echter sterk geste
gen. Rond 1930 bleek dat, net als voorheen, veel
vrouwen in Koewacht bevielen zonder officiële
verloskundige hulp - dat jaar gold dat zelfs voor
40 procent. Nadat de gezondheidscommissie de
medewerking van pastoor en burgemeester had
ingeroepen, die hun invloed op de inwoners aan
wendden, verbeterde de situatie sterk in 1931. Het
is echter de vraag of deze verbetering lang heeft
standgehouden.17
Sporen van een subsistence-crisis op het ge
bied van de sterfte vertoonde Koewacht ook: net
als op Tholen steeg het promillage overleden zes
tigplussers in 1930-1932. Hetzelfde gold voor het
promillage overledenen tussen de 15 en 60 jaar;
de opmerkelijke stijging van dit cijfer (tot 3,5)
deed zich hier echter niet voor in de late, maar in
de middelste crisisjaren, 1933-1935. Interessant is
hoe in dit gebied met kleine boeren echter de kin
dersterfte in de jaren dertig zeer sterk afnam, wat
herinnert aan de situatie in de drie kleinschalige
dorpen op Tholen.18
Besluit
Dat er - enige - aanwijzingen zijn voor een qua
gezondheid ten dele verzwakte bevolking op het
eiland Tholen (en in Koewacht) tijdens de crisis
van de jaren dertig, moet ons de ogen openen
voor de ernst van deze crisis. Dat de crisis die
in 2008 begon de grootste crisis uit de recente
geschiedenis zou zijn, zoals destijds wel beweerd
werd, is in dat verband onzinnig, althans als
het gaat om West-Europa en om het platteland.
Kees Slager, afkomstig van Scherpenisse, vroeg
met zijn boek Landarbeiders in 1981 terecht
aandacht voor de gevolgen van de crisis van de
jaren dertig bij de agrarische beroepsbevolking
- zijn verontwaardiging moet zijn gevoed door
de verhalen die hij van jongs af aan in eigen
omgeving hoorde. Helaas is er nog weinig
vergelijkend onderzoek gedaan naar bijvoorbeeld
de regionale verschillen tijdens de crisisjaren. De
opbouw van Slagers boek, met relatief korte en
geanonimiseerde interviewfragmenten, leende
zich voor zulk onderzoek al helemaal niet - het
wekt zelfs de indruk dat er amper regionale
verschillen waren.19
In feite staat het onderzoek naar de effecten
van de crisis van de jaren dertig nog in de kin
derschoenen. Dat is eigenlijk ook het geval met de
sociale geschiedenis van het Zeeuwse platteland
in het algemeen. Het zal de kenners van mijn
recentere werk niet verbazen dat ik meen, onder
meer daarin bevestigd door de mededeling van