Zeeland 28.1
hindernis vormen voor levende uitdrukking.
Van Breen ontkomt ook niet aan clichés. Ze doen
afbreuk aan gedichten met sterke regels. Vooral
het nagelaten werk lijdt daaronder. Hij lijkt er
sneller mee klaar te zijn dan in zijn jonge jaren.
Het woord 'tevreden' is niet passend: tevreden
heid was hem altijd vreemd; in het late werk is
die gemoedstoestand verder dan ooit van hem
verwijderd. 'De man is ontgoocheld en bitter, het
kind driftig en opgeruimd' schreef Du Perron
over Greshoff; dit zou op Van Breen kunnen
slaan. Ik stel me voor dat de kleine Leo donkerder
randjes had. Daarvan getuigen de regels 'Maar
op de weg, in stekelig herdenken/ van wat zijn
ruige aard werd aangedaan,/ en ingeprent, heeft
hij het feit bestaan,/ een slonzig boerenkind in 't
hout te wenken'('Het aanzoek'In 1962 schrijft
Van Breen bij zijn afscheid uit Holland: 'Dichter,
indien ge niet meer kunt schrijven/ zoals ik, die
mezelf tot wurghout werd' en hij besluit dit lan
gere gedicht met wenend hart 'Om de schoonheid,
de eeuwig bloesemgetooide,/ die de dichter nooit
ten volle bemint/ en afscheid neemt als de mens
het berooide/ gelaat opheft in het stervend kind.'
Onrust, ongeduld en een mate van dwarsheid
klinken in al zijn gedichten door en geven er een
bijzondere energie aan. Die energie is sterker dan
zijn vorm en blaast de teksten leven in. Dit geeft
ze een authentieke en krachtige uitstraling. Het
kind wenkt hém in 't hout.
De wat hotsende dichterlijke relativering van
al het menselijke kabaal is steeds present. Zelfs
God treedt op en blijkt de 'grootste spijtoptant'.
De bundel is een mooi document dat een nage
noeg vergeten dichter opnieuw - en terecht - aan
ons voorstelt.
HERBERG
Een klein café met teksten aan de wand.
Het beste bier uit het beloofde land
wordt hier verstrekt. 't Geluk ligt lief te rijpen.
Als ge geluk hebt, kunt ge nog de hand
van de waardin, en wat daarbij hoort, grijpen.
Het gaat hier alles naar de oude trant.
Hoe laat de laatste boot vertrekt naar Zijpe?
Man, blijf toch hier, ge krijgt een ledikant
voor twéé. De sprei heeft echte kant.
Ze hoeft haar ene oog maar dicht te knijpen.
't Is duidelik, op welke kust ik strand.
'k Geef toe. De lage herberg aan de dijk,
wat speelse bomen en een lauwe wind
Wellicht ben ik bij het ontwaken 't kind
waarnaar 'k door alle dingen heen steeds kijk,
te helder ziende steeds, en daardoor blind.
Yvon Né
Auteur en beeldend kunstenaar, won de Zeeuwse Boekenprijs
in 2009
Boekbesprekingen
39