Zeeland 28.2 niet onder een feodaal of leenstatuut. Voor de Vlaamse en Hollandse graven was de feodaliteit niettemin een middel om machtige mannen (ede len) in hun graafschap aan zich te binden door middel van een speciale band, vastgelegd in een wederzijds bekrachtigd contract. De graaf beloof de zijn 'man' bij te staan en te helpen en de 'man' of vazal beloofde zijn heer met raad en daad bij te staan. De relatie die zo ontstond was prestigieus en eervol voor beide partijen. In Zeeland kreeg dit feodale systeem vorm in de tweede helft van de twaalfde eeuw. Beide graven namen edelen op in dit mannengerecht; edelen die vazal en leen man van de graven werden en beloofden hem met raad en daad bij te staan. We zagen eerder dat de meeste edelen in Zeeland ambachtsheer waren, en dit mannengerecht werd nu samengesteld uit de aanzienlijkste Zeeuwse ambachtsheren. Ambachten als lenen Het was gewoonte dat de leenheer bij het aangaan van deze verbintenis meestal een stuk land met alle gezagsrechten eraan verbonden als een soort beloning in leen gaf aan zijn nieuwe leenman. In de ogen van de graaf en zijn raadslieden waren de ambachten die deze leenmannen reeds van oudsher bezaten lenen, omdat zij, zoals we zagen, in die ambachten publieke gezagsrechten uitoefenden. De graaf en zijn entourage dachten dat in het verleden alle ambachtsheren hun ambachten daarom in leen gekregen hadden van de koning, want alleen hij kon zulke overheidsrechten delegeren. De idee dat deze ambachtsheren hun publieke gezag ooit in een ver verleden hadden verworven zonder toestemming of inmenging van de koning of wie dan ook, was ondenkbaar. En toch was dit in die tiende eeuw de gewone praktijk geworden. Filips van Leiden, een veertiende-eeuwse rechtsgeleerde en klerk - die dus dicht bij het grafelijke vuur zat - was de merkwaardige situatie in Zeeland opgevallen. In principe zag hij in zijn tijd (circa 1355) alle publieke gezag als behorend bij de vorst, dus in ons geval de graven van Holland, maar in Zeeland, zo schreef hij, leek het wel of iedereen een deel van dit gezag in eigendom had. Dit ging hem veel te ver. Ook hij zag het ambacht als een feodum of leen (casus 79). Maar hij moet zich toch wel gerealiseerd hebben dat die Zeeuwse ambachten dan toch wel erg vreemde lenen waren! Van de Zeeuwse ambachsheren werden geen specifieke leenverplichtingen zoals leenhulde (homagium) of verheffingsrecht (relevium) geëist als zij opvolgden in het ambacht; ook de Zeeuwse praktijk van vererving op alle zonen en verkoop of vervreemding zijn ongebruikelijk in het Middeleeuwse leenstelsel (dat de primogenituur huldigt, dat wil zeggen dat alleen de oudste zoon opvolgt, zie de situatie tot op de dag van vandaag in Engeland). Er zal, zo mogen we aannemen, aanvankelijk ook wel verzet zijn aangetekend door de Zeeuwse ambachtsheren tegen deze voorstelling van zaken door de graaf en zijn dienaren. Waarschijnlijk nog niet eens zozeer tegen hun nieuwe status als grafelijk leenman of vazal als wel tegen de identificatie van hun ambachts functie met lenen. Zij kon beschouwd worden als een ingreep in hun lokale bevoegdheden en nog sterker als een ongewenste en ongepaste nieuwig heid, in strijd met het gewoonterecht en met de traditie. Daartegenover stond dat hun ambachts functie vanwege de graaf - die in de loop van de eeuw steeds belangrijker werd -- een legale basis en prestige kreeg. Dat uiteindelijk de graaf van Holland zijn visie in Zeeland Bewestenschel- de tegenover de ambachtsheren heeft kunnen doorzetten, is een aanwijzing dat de vorming van landsheerlijke en later staatkundige eenheden, mede onder invloed van het Romeinse recht, het getij sterk mee had. Die ontwikkeling was niet meer te keren. Niettemin moest de graaf wel accepteren dat die Zeeuwse ambachten toch een geheel eigensoortige variant binnen het leenstel sel vormden. Belangrijkste literatuur: - C. Dekker, Zuid-Beveland. De historische geografie en de instellingen van een Zeeuws eiland in de middel eeuwen, Assen, 1971. Akademisch proefschrift Universi teit van Amsterdam. - Paul Brusse, Peter Henderikx redactie, Katie Heyning beeldredactie, Geschiedenis van Zeeland, Deel I Prehistorie - 1550, (Zwolle 2012). Hierin speciaal de hoofdstukken 5: Vroege middeleeuwen; 8: Landschap, bewoning en structuren; 9: Politieke geschiedenis, bestuurlijke instellingen en 11: Kerk en kerkelijke instel lingen (alle van de hand van Peter Henderikx). Zeeuwse ambachtsheren 57

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2019 | | pagina 19