Archeologisch onderzoek naar de Ottogracht Als de historische veronderstelling van Koch juist zou zijn, dan moest daarvan een litteken in de bodem zijn te vinden. Dat vormde voor mij de aanleiding om de hedendaagse bodemkaarten te raadplegen. Het resultaat was, dat er een vergraven strook blijkt te bestaan door een minder hoog deel van die dekzandrug ten westen van Ertvelde, tus sen de gehuchten Kuilen en Stuivenberg. Voor Stuivenberg Walprije Hoeve De gegraven Ottogracht. (tek. auteur). De cijfers geven de hoogte aan in TAW (Tweede Algemene Waterpassing). Deze ligt 2.32 m hoger dan het in Nederland gebruikte NAP. meer informatie over deze aanduiding op de bodemkaart werd de Geologische afdeling van de Universiteit van Gent bezocht, waar alle rappor ten van het bodemonderzoek liggen. Die blijken echter niet te zijn geïnventariseerd, zodat dit een doodlopende weg leek te worden. Toen bood professor Verhoeve aan in dat gebied een aantal boringen te herhalen. Het resultaat van 14 grondboringen was: Er is een vergraven strook, zoals aangeduid op de bodemkaarten, maar er is nergens die per gegraven dan 1,10 m. Bovendien is er geen verbinding met de noordelijk en de zuidelijk ge legen wateren tot stand gekomen. De poging een doorlopende verbinding te maken is dus kennelijk mislukt; maar waarom? Bij deze proefboringen bleek dat op de diepte van ongeveer één meter door "watervoerend zand" zelfs een deel van het materiaal op het boorblad werd afgespoeld. Navraag in de omgeving leverde de volgende informatie op: Het is in die streek niet mogelijk een sloot te graven zonder op de diepte van on geveer één meter eerst twee damwanden te slaan, om te voorkomen dat bij verder graven alles dichtvloeit door dat watervoerende zand. Lange damwanden slaan behoorde echter in de tijd van keizer Otto nog niet tot de mogelijkheden, dus moest zijn opzet mislukken. Korte tijd later is dit nutteloze kanaaltje, dat slechts een deel van de grens van Rijksvlaande- ren aangaf, weer gedicht. Daarna geraakten de bijzonderheden van dit project snel in de verge telheid. Dat de beschreven vergraving zeer oud is blijkt uit het feit dat de oude weg van Ertvelde naar Oosteeklo een bocht maakt precies over het noordelijke einde van die vergraving. Beide plaatsjes komen al voor in archieven van de 12de eeuw. De abdij bij Oosteeklo wordt zelfs al ge noemd in de 11de eeuw, dus zal de verbindingsweg vrijwel zeker nog ouder zijn. Blijkbaar wist men later nog iets van graven door een zandgebied op bevel van keizer Otto en mogelijk is dat de oorsprong van het verhaal dat hij in 980 de zeeduinen had doorgraven. Discussie Hoewel deze vergraving dus duidelijk zeer oud is, ontbreekt nog het harde bewijs dat die op last van keizer Otto is verricht; voorlopig moet het blijven bij een aanname. Mijn verzoek om in die omgeving verder archeologisch onderzoek te doen om de veronder stelling te bevestigen, kon helaas niet worden ge honoreerd, omdat het gebied niet wordt bedreigd en men de handen vol heeft met onderzoek in gebieden waar wordt gebouwd. Toch zijn er m.i. voldoende redenen om aan te nemen, dat het hier gaat om een poging van keizer Otto. Daarvoor pleiten enkele feiten. Het jaartal 980 dat wordt genoemd op de Dampierre-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2019 | | pagina 14