Kop neushoornvogel
'Kop van de Rhinoseer Vogel'. Hij zal deze wel
met andere voorwerpen uit Indië meegenomen
hebben en uit erkentelijkheid voor zijn directeur
schap vanuit zijn kabinet aan het Genootschap
geschonken hebben. Het is de gedroogde kop van
neushoornvogel Buceros rhinoceros Linnae
us, 1758. De soort komt voor in zuidoost Azië
(Maleisië, Sumatra, Java, Borneo). Op de Rode
Lijst staan ze als 'kwetsbaar'. Deze vogels hebben
een merkwaardig broedgedrag. Het nest wordt
gemaakt in een holle boom. Als het vrouwtje
begint te broeden, metselt het mannetje met klei
de opening haast helemaal dicht. Het vrouwtje en
later ook de jongen zijn dan helemaal afhankelijk
van de goede zorgen van het mannetje. Als de
jongen vliegvaardig zijn, hakt het mannetje het
nest open.
De kop is geregistreerd onder nummer
NHG20001, op de hoorn staat met inkt geschreven:
BUCERUS of Calao Oost-Indie. De oudste catalogus
(De Marree, 1869) geeft als vindplaats Java aan.
Fraaije huid van een Toucanvogel
Op 9 september 1817 schenkt Nicolaas Hugenholtz
'een fraaije huid van een Toucanvogel' en enkele
hoofdtooien van indianen, alles afkomstig uit
Demerary, nu onderdeel van Brits Guyana, tot
1815 een Nederlandse kolonie. De toekanhuid
had mogelijk ook een decoratieve functie bij de
indianen en hoorde wellicht bij de hoofdtooien.
Diorama met nestboom van de neushoornvogel, Zoölogisch
Museum, Bogor, Indonesië
Nicolaas Hugenholtz (1799-1827) werd in
Middelburg geboren, waar zijn vader (Frederik
Willem Hugenholtz) predikant was. Nicolaas
Hugenholtz was in Demerary lid van het Hof van
Justitie. Hij trouwde er met een lokale vrouw
(Rachel Brule) en zij kregen twee kinderen. Hij
overleed in Demerary, 37 jaar oud. Zijn vrouw
vertrok met de kinderen naar Nederland en werd
daar, ondanks haar afkomst, in de sociale krin
gen van de familie opgenomen.
Vogelhuiden waren in die tijd notoir lastig te
conserveren en te bewaren. Het toepassen van
de juiste giftige stoffen op huid en veren was
onbekend en dat betekende dat na verloop van
tijd motten en kevers de vogelhuiden ernstig
aanknaagden, waardoor ze ontoonbaar werden.
Vaak werd dan de vogelhuid of het opgezet
te exemplaar weggegooid en door een nieuw
exemplaar vervangen. In de jaarverslagen van
het Genootschap worden zulke situaties herhaal
delijk vermeld. Bijvoorbeeld in het Verslag van
de ledenvergadering, gehouden op 1 april 1874
(p.64) staat:
'Toen het ten vorigen jare was gebleken, dat
verschillende vogels door den tijd zoodanig waren
verteerd, dat het uit vrees voor verderen achter
uitgang niet raadzaam was ze bij de verzameling
geplaatst te laten, is het dienstig geoordeeld daar
over den heer Ter Meer, eersten conservator van het
museum te Leiden, te raadplegen. Deze heeft
den maatregel goedgekeurd dat alle beschadigde
140
't Is vol van schatten hier