Een kader voor de oorkonde en de betrokken partijen De reden voor het opstellen van de oorkonde van 976 wordt in het Oorkondenboek van Koch en Kruisheer heel compact toegelicht: 'Keizer Otto II bevestigt de Sint-Baafsabdij bij Gent in het bezit van de haar destijds afhandig gemaakte en later door Keizer Otto I gerestitueerde abdijgoederen op Schouwen, Beveland, Walcheren, Borsele en elders en verleent haar voor die goederen immuniteit.' (A.C.F. Koch J.G. Kruisheer, 1974). Keizer Otto II was in 976 niet alleen keizer van Duitsland, maar van het hele Heilige Roomse Rijk. Ook Zeeland viel onder hem; het westelijk deel van Vlaanderen, inclusief Gent, echter niet. Daarmee was de bevestiging dus ook een bijzon dere gunst voor de abdij. De oorkonde is bezegeld in Bruohsela ('moeras-nederzetting'), de plaats Bruchsal in Duitsland, die nog steeds bestaat en waarvan bekend is dat Otto ll er een residentie had (Wikipedia: Bruchsal). De Sint-Baafsabdij in Gent had in 976 als hoofd de abt Womar (Womari), die genoemd wordt in de oorkonde. Hij had voor de Sint-Baafsabdij een herbevestiging van haar bezittingen nodig omdat tijdens de eerdere chaotische tijden door de invallen van de Noormannen het eigendom van de landerijen ook door anderen was geclaimd en daardoor niet meer duidelijk was. Het ging om veel bezit. Pas (2007, pag. 7-19) schrijft over de geschiedenis van de Sint Baafsabdij (samengevat) dat reeds in de tweede helft van de zevende eeuw in het Gentse, de pagus Gandensis, twee abdijen ontstonden, (later genaamd) de Sint-Baafsabdij en Sint-Pietersabdij. Tegen het einde van de zevende eeuw beschikte de Sint Baafsabdij reeds over en kele duizenden hectaren grond, vooral bossen. De komst van de Noormannen in 850-851 leidde tot de verwoesting van de abdij, waarbij een belang rijk gedeelte van het abdij-archief werd vernie tigd. Daaronder vermoedelijk ook de oorkonde waarin een toewijzing bekrachtigd werd van een aantal abdijdomeinen aan de kanunniken, be stemd om in hun onderhoud te voorzien. Een groep van de kanunniken was ondertus sen weggevlucht. Na een korte afwezigheid nam een deel van de kloostergemeenschap opnieuw zijn intrek in de gedeeltelijk verwoeste abdij. Een nieuwe inval in 879-883, nu door Denen, ver oorzaakte een nieuwe vlucht van de kanunniken van Sint-Baaf. De Sint-Baafsgemeenschap in Gent hield daarmee definitief op te bestaan. De Vlaamse graaf en ook andere machtige heren maakten van de situatie gebruik om de verlaten eigendommen van de abdij naar zich toe te trekken. Dat zou volgens hen legitiem zijn, omdat die wegens gebrek aan beheer onder het 'wildernisregaal' zouden vallen (het recht om de wildernis te ontginnen). De Bavelingen (de be woners van de Sint-Baafsabdij) werden zo bij hun terugkeer, tussen 911 en 918 (in elk geval voor 937), geconfronteerd met het verlies van bijna al hun domeinen. Het zou hen ruim een halve eeuw kosten om hun rechten hersteld te krijgen. Het lag voor de hand dat de tweede fase van wederopbouw van het abdijdomein pas door nieuw overleg met de Duitse keizers zou kunnen plaatsvinden. Womar, de 22ste abt van de Sint- Baafsabdij (965-981), had reeds bij keizer Otto I aangedrongen op restituties. Twee nieuwe 'diplo ma's' van 18 en 19 januari 976 omvatten de teruggave van vooral schorren en schaapsgron- den op Schouwen, Beveland en Walcheren, maar ook in de Vier Ambachten en aan de zuidkust van de Honte. Deze Zeeuwse bezittingen kwamen overeen met de vroegere bezittingen in 819. Gent was in de tijd van de oorkonde een van de Vlaamse steden waar veel laken (geweven wol) geproduceerd en verhandeld werd. Vandaar dat ze groot belang stelde in Zeeland, waar op de uitge strekte schorren grote aantallen schapen konden grazen. De opbrengst van de wol, die de abdij, ruw of als laken, uit de Zeeuwse gebieden kreeg, was dus mede om in haar onderhoud te voorzien. Aangezien dit om grote hoeveelheden lijkt te gaan, bevestigt dit het beeld van oude abdijen als echte en rijke 'ondernemingen'. Over het toenmalige Zierikzee is, naast de informatie uit de oorkonde, niet veel bekend. Natuurlijk is er het nodige bekend over Zeeland in die tijd, over de geologische en landschappe lijke ontwikkelingen, over vroege archeologi sche vondsten en andere oorkonden, maar van Zierikzee, de aanleiding voor deze vertaling, is er verder nauwelijks iets teruggevonden van de be- woningsgeschiedenis van de 10e eeuw of eerder dan een enkel spoor in het veld. Uit de oorkonde blijkt dat er dus in 976 al een dorp was, met een kerk. De boerderijen, huizen en 122 Vertaling oorkonde uit 976

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2019 | | pagina 4