Zeeland 28.4
- X - In de naam van onze Heer God en onze redder Jezus Christus. Otto, verheven keizer, benoemd door de
goddelijke voorzienigheid.
Aangezien het vaststaat dat het de taak is van het koninklijke of keizerlijke ambt, om kloosters of plaatsen
gewijd aan God of zijn heiligen, ten behoeve van de verdere verspreiding van de goddelijke eredienst
voortdurend door nieuwe decreten te bekrachtigen, willen wij dat, ten behoeven van de toewijding van al onze
gelovigen, zowel de huidige als de toekomende, bekend is dat, (wat de verdienste is van de eerbiedwaardige
monnik en prijzenswaardige man Womar, abt van het klooster dat Gent wordt genoemd, dat is gebouwd ter
ere van de heilige Petrus, voornaamste van de apostelen, waar ook het lichaam van de heilige Bavo, belijder
van Christus, rust,) er mensen naar ons, hoogwaardige, zijn gekomen, die smeekten dat wij hen zouden
belonen door versterking en verdediging van de zaken en de bezittingen van datzelfde klooster, waarvan
vastgesteld is dat ze binnen de grenzen van ons rijk zijn gelegen, en dat wij dit, vanuit ons gezag, als voorschrift
zouden bekrachtigen.
Weliswaar had onze heer en vader onze roemvolle keizer, gezegend zij zijn herinnering, deze zaken, die door
het tirannieke binnendringen van bepaalde lieden gedurende een bepaalde tijd ten onrechte afhandig gemaakt
waren gemaakt, dikwijls welwillend teruggegeven aan de broeders van de voornoemde plaats die ten
behoeve hiervan eveneens naar hem toekwamen, maar, dat had hij, naar wij menen, ingehaald door het lot
van menselijke verplichtingen overgaand naar belangrijkere zaken, niet ook met keizerlijk gezag, op schrift
bevestigd.
Om die reden zijn, zoals gezegd, na het overlijden van de genoemde eerbiedwaardige abt en monnik, mensen
naar onze hoogheid gekomen, met het verzoek om, volgens de prijzenswaardige wens van onze heer en vader,
ook wij ons zouden verwaardigen voor hen te zorgen vanuit ons gezag en voorrecht op vrijgevigheid.
Wij willen, vanwege de hoop op goddelijke beloning en ten behoeve van het heil van genoemde heer, onze
zeer geliefde vader, en voor de bestendigheid en het welzijn van ons rijk, ook niet dat hun vrome verzoek
wordt verhinderd, en (dus) bevestigen wij, met het voorrecht en bescherming van ons gezag, de ongeschonden
teruggave van genoemde zaken, waarvan dit de namen zijn, dat is in de gouw Scaldis (Schouwen) het bezit
genaamd Creka-en-Papingalant met de kerk (samen Zierikzee), en langs de rivier de Golda (de Gouwe) land
waar 900 schapen kunnen worden gevoed, en Fronenes met diverse onderhorigheden, en in de gouw
Bevelanda (Beveland) al het land van de Suthera Suthflita (Zuidervliet) tot Curtagosum (Goes) en Campan
(Kamperland), en alles op Walacra (Domburg, Walcheren) waarvan bekend is dat het tot het bezit van Sint Bavo
behoort, en (dat) in Brumsela (Borsele) eveneens, en in Hostholt aan de rivier de Laraha al het land waar 400
hamels (schapen, vervex) kunnen worden geweid en aan de Dipanha waar 200 hamels kunnen worden geweid.
Vanwege de bereidheid óns gezag te bevestigen, voegen wij aan het vaderlijk gezag toe, dat wij ook
voorschrijven en bevelen dat geen enkele publieke rechter of wie dan ook, op grond van juridische aanspraken
jegens kerken of plaatsen of akkers of overige bezittingen van het genoemde klooster, rechtszaken mag
beginnen of boetes op mag leggen of huizen gereed mag maken of borgstelling op mag heffen of de mensen
van datzelfde klooster, zowel vrijgeboren als dienaren die op het land daarvan verblijven, te beperken en ook
geen teruggave of ongeoorloofde rechtsschending mag verlangen in onze of in toekomende tijden.
Maar laat het de genoemde abt en zijn opvolgers geoorloofd blijven om de zaken van het voornoemde
klooster, onder de hoede van onze verdediging, in rustige orde te bezitten, aangezien het een vreugde is dat de
dienaren Gods, die op die plaats God dienen, bestendig bidden om barmhartigheid van God, voor mij en mijn
vrouw en voor de duurzaamheid van ons gehele rijk, dat ons door God is toevertrouwd en dat behoed moet
worden.
Wij hebben dit decreet, opdat het in naam van God completer bevestigd wordt, en door de gelovigen van de
heilige kerk en onze vertrouwelingen, waarachtiger en zekerder wordt geloofd en nauwgezetter in acht wordt
genomen, hieronder eigenhandig bevestigd, en bevolen dat het door de indruk van onze ring wordt getekend.
Het zegel van de onoverwinnelijkste heer Otto, verheven keizer.
Schrijver, kanselier Egbertus, als plaatsvervanger van Willigisus aartskapelaan.
'ik, kanselier Egbertus, als plaatsvervanger van Willigisus aartskapelaan, heb het opgeschreven'
Gedateerd de 15e van de kalendas van februari (18 januari), in het jaar van de Menswording des Heren 976, in
het vierde indictiejaar, in het 15e jaar van het rijk van heer Otto, het 8e jaar van zijn keizerschap. Opgemaakt te
Bruohsela.
Vertaling 2018, C. 't Hart m.m.v. J.C. Hemmes ©H&H
Vertaling oorkonde (foto auteur).
Vertaling oorkonde uit 976
127