Zeeland 29.1
De monumenten van Paaseiland, door Gaspard Duché de Vancy
(1756-1788).
substantieel heeft bijgedragen aan de ontbos
sing of aan andere vormen van milieubederf. De
Paaseilanders hebben, geholpen door de mee
gebrachte ratten, het vuur en waarschijnlijk de
droogte, het eiland ontbost én ze hebben bijna
duizend beelden uitgehouwen waarvan ongeveer
de helft langs de kust werd geplaatst. Dit laatste,
het kenmerk bij uitstek van hun 'hoogstaande'
cultuur, is niet ten koste gegaan van de natuur
lijke hulpbronnen. Het is wel zo dat er natuur, in
de vorm van boomstammen, touw en uiteraard
steen, voor nodig was om de beeldcultuur zoda
nig vorm te geven als men op Paaseiland heeft
gedaan. Ook had men niet tot in het oneindige
kunnen doorgaan met het produceren en plaatsen
van grote beelden, maar het gebrek aan bomen
maakte voortijdig een einde aan de moai-cultus,
niet omgekeerd. De beelden betekenden niet het
einde van het bos.
Het gedwongen einde van de moai-cultuur gaf
ruimte aan de vogelcultuur, ook wel vogelman
cultuur. Deze bestond uit een competitie tussen
clans om het eerste ei te vinden van de bonte
stern, een broedvogel op een klein rotsig eiland
je voor de kust van Paaseiland. Jonge mannen
zwommen naar het eilandje en wachtten daar het
begin van het broedseizoen af. Zodra er een ei
gelegd was nam de vinder dat mee, zwom terug
en bood het de leider van zijn familie-clan aan.
Die leider was dan in het jaar daarop volgend de
vogelman (leider) van het hele eiland. De vogel
cultuur bestond wellicht al langer, maar kon zich
nu verder ontwikkelen en het eiland in culturele
zin blijvend verrijken.
De leefomstandigheden op het eiland waren
eenvoudiger, men had een simpel maar toerei
kend menu en een sobere huisvesting. Uit de
De vogelman; tekening naar een rotsinscriptie.
journaals komt een beeld naar voren van gezon
de, opgewekte en op het oog gelukkige mensen.
De Europeanen die langskomen, worden vriende
lijk ontvangen en men laat hen delen in wat het
eiland te bieden heeft: kip, banaan, bataat (zoete
aardappel) en seksuele gunsten. De regelmatig
terugkerende karakterisering van de eilandbe
woners als gauwdieven is in dat licht gezien zeer
eenzijdig.
Of de vogelcultuur als cultuur hetzelfde niveau
bereikte als haar voorganger de beeldcultuur, is
de vraag. Ze was minder complex van inhoud,
ze was seizoens- en plaatsgebonden en vergde
vermoedelijk jaarlijks slachtoffers op zee of bij
de klimpartij op de steile rotsen. Wel paste de
vogelcultuur beter bij de schralere natuur op het
eiland. Het beslag op de natuurlijke hulpbronnen
was miniem. Bahn en Flenley spreken daarom
van een religieuze cultuur die zich verdraagt
met de omgeving. Het was volgens hen 'a form
of nature worship'. Je kunt ook zeggen, een
ecoreligie.
De wisselwerking tussen natuur en cultuur
kent veel vrijheidsgraden. De natuurlijke omstan
digheden begrenzen wel de mogelijkheden voor
een cultuur en misschien lokt de natuur ook een
bepaald type cultuur uit, maar ze determineert
die cultuur niet. Denk in dit verband aan het
Paaseiland: de navel van de wereld
17