raap) jectvoorstel** Van den Bosch' Pleidooi revisited in, dat jammer genoeg niet gehonoreerd werd. Kroon en Sturm (1994a en 1994b) hadden voordien al vastgesteld dat de inzichten van Van den Bosch, zoals met name weergegeven in het Pleidooi, 'al meer dan 100 jaar een legitimerende rol hebben gespeeld in het vakdidactische vertoog in Neder land en Vlaanderen'. Kroon wijst op de uitdagen de vraag 'hoe het mogelijk is dat deze tekst in twee zeer uiteenlopende taalpolitieke contexten - Nederland en Vlaanderen - deze legitimerende functie heeft kunnen vervullen' (p. 12). Hoewel De Vos (1939) in zijn dissertatie een omvangrijk (bewonderend) hoofdstuk (p. 205-265) aan de opvattingen van Van den Bosch wijdde, naast ook vele bladzijden aan mede- en tegenstanders, kon hij de legitimeringsvraag volgens Kroon niet beantwoorden. Een eerste grote stap in het voorgenomen project zou zijn geweest het Pleidooi, dat voor lezers van vandaag vaak moeilijk leesbaar is, in een sterk geannoteerde versie heruit te geven, en daarbij de bekende en minder of niet bekende briefwisseling tussen Van den Bosch en zijn me destanders en tegenstanders in kaart te brengen. Doordat het VNC-projectvoorstel niet is gehono reerd, zijn die plannen niet uitgevoerd. Wel heeft Jan Sturm, tot aan zijn dood in 2011, gewerkt aan het verzamelen en inventariseren van die briefwisseling. Jammer genoeg is een deel van de briefwisseling van Van den Bosch waarschijnlijk verloren gegaan. Van den Bosch' Vlaamse vriend en bewonderaar inspecteur-generaal Hendrik Jozef de Vos (1902-1965) schreef in de verant woording van zijn 'In memoriam' dat Van den Bosch hem - dat moet na 1927 geweest zijn - 'een groot deel van zijn correspondentie en vele waardevolle documenten omtrent zijn werken en streven onder mijn De Vos] hoede stelde' (De Vos 1942, p. 9)3. Dat archief zou na diens overlijden terechtgekomen zijn bij de Vlaamse rijksinspecteur Nederlands G. Aertsens, maar zou na zijn overlijden, bij navraag bij zijn zoon door deze recensent, jammer genoeg zijn afgevoerd als 'oud papier'. Kroon wijst er terecht op dat heel wat vervolgonderzoek op het initiële project zinvol zou zijn (p. 16). Op grond van een doctoraals criptie uit 1998 aan de KU Nijmegen noemt hij onderwerpen als: (1) relaties tussen het moe dertaalonderwijs in Vlaanderen en Nederland; (2) socialistische tendensen in het Pleidooi(3) originaliteit van het Pleidooi; (4) het Pleidooi in een pedagogische context; (5) Van den Bosch als romanticus en Tachtiger; (6) Van den Bosch onder invloed van Busken Huet en Van Deyssel; (7) Van den Bosch en Buitenrust Hettema; (8) register op het Pleidooi; (9) het Pleidooi en het WNT; (10) Van den Bosch en de moderniteit. Zelf zou ik daar het thema van de taalvariatie in het licht van de he dendaagse sociolinguïstische en taaldidactische opvattingen aan toevoegen, en vanuit Vlaams standpunt zeker ook dat van de standaardtaal en de zogenaamde 'tussentaal' in het onderwijs. Van den Bosch' Pleidooi is nooit heruitgege ven en het is maar moeilijk in een bibliotheek te vinden. Het zou verdienen opgenomen te worden in de DBNL4, maar het kan nog wel via het inter net gevonden worden5. Jan Zwemer heeft Sturms onvoltooide werk overgenomen. Hij heeft het Pleidooi weliswaar niet in geannoteerde vorm heruitgegeven, maar, zoals de ondertitel het zegt, de wordingsgeschie denis van het Pleidooi gereconstrueerd, en ook de reacties in de eerste paar jaren na het verschij nen. Hoewel Zwemer als historicus geen specialist in taalkunde, literatuur of taalonderwijs is, heeft hij een bewonderenswaardige prestatie geleverd, en een uitstekend, verhelderend beeld gebracht van een stuk taalonderwijs- en ideeëngeschie denis aan het eind van de 19de en begin 20ste eeuw. In zekere zin zijn de beschreven debatten gedateerd, maar op een ander niveau bekeken gaat het over de eeuwige, telkens weerkeren de discussies over behoud en vernieuwing, en de motieven en ideologische overwegingen die daarbij spelen. Zwemer heeft uitvoerig gebruik gemaakt van de bewaard gebleven correspondentie, brieven en kaartjes van Van den Bosch met tal van 70 Boekbesprekingen mensen, in de eerste plaats met zijn vriend dr. Foeke Buitenrust Hettema (1862-1922), leraar Nederlands in Zwolle en frisist. Verder betreft het correspondentie, artikelen in tijdschriften en kranten, en polemieken met een groot aantal tijdgenoten. Dat zijn taal- en letterkundigen als prof. P.J. Cosijn (Leiden), C.H. den Hertog, prof. G. Kalff (Leiden, voorheen leraar in Amsterdam), prof. H. Logeman (Gent), dr. F.A. Stoett, prof. J. Vercoullie (Gent), prof. C.G.N. de Vooys (Utrecht), prof. J. te Winkel (Amsterdam, vroeger leraar in Groningen); literatoren als Nicolaas Beets; en leraren als N.A. Cramer, R.A. Kollewijn, T. Terwey. Verder heeft Zwemer gebruikgemaakt van artikelen in tijdschriften als De Gids, Noord en Zuid, Taal en Letteren. Taal en Letteren moet uitdrukkelijk genoemd worden omdat het de spreekbuis was van moedertaalonderwijsvernieuwers als J.H. van den Bosch, F. Buitenrust Hettema en N.A. Cramer en anderen, en inging tegen Noord en Zuid. Het tijdschrift heeft bestaan van 1891 tot 1906, en is in 1907 opgevolgd door De Nieuwe Taalgids. Door de hoofdstukken heen laat Zwemer zien hoe Van den Bosch zich heeft laten inspireren en zijn ideeën over taal, onderwijs en opvoeding ontwikkeld heeft en erin geëvolueerd is door mondelinge en vooral schriftelijke samenspraak en discussie met heel wat vrienden en min of meer gelijkgezinden, in de eerste plaats F. Buitenrust Hettema, en ook met mensen die meer kritisch of afwijzend tegenover die ideeën stonden. Als ik kritiek heb op het werk van Zwemer, is het dat ik een bijlage met een systematisch gedetailleerd overzicht mis van de gebruikte correspondentie, die slechts kort aangegeven wordt op p. 29 en in de voetnoten telkens weer genoemd wordt. Ik denk hierbij in het bijzonder aan de inventarisatie van ongepubliceerde cor respondentie die Jan Sturm tot aan zijn dood had samengesteld, en de brieven die al dan niet in extenso opgenomen zijn in De Vos' In memoriam van 1942. Ten slotte mis ik ik ook een zaak- en namenregister. Dit punt van kritiek doet niets af aan de waardering voor het door Zwemer gepres teerde werk. Zwemer laat zien dat er voor Van den Bosch een duidelijke samenhang bestond tussen zijn levensbeschouwelijke, theologische, filosofische en ethische overtuigingen, zijn opvattingen over het pedagogische en het onderwijs, en zijn ideeën over letterkunde, taal, taalkunde en moeder taalonderwijs. Hij laat daarbij zien welke schom melingen in Van den Bosch' religieus-levensbe schouwelijke opvattingen te zien zijn geweest, en vanuit welke gedrevenheid hij zijn Pleidooi heeft geschreven. Zwemer schrijft dat in de tijd van het Pleidooi Van den Bosch 'het idee [had] dat zijn visie op taal en onderwijs zou zegevieren omdat die de waarheid vertegenwoordigde' (p. 111). Waarheid moet voor Van den Bosch ongelooflijk belangrijk zijn geweest, en hij noemt waarheid dan ook herhaalde keren in zijn brochure, tot en met in de laatste zin. Het is in het kader van deze recensie on doenbaar de ideeën van Van den Bosch op een voldoende genuanceerde manier weer te geven. Het volgende citaat uit het Pleidooi illustreert Van den Bosch' idealen inzake onderwijs: 'Alle onder wijs dat goed is, voedt op. Alle onderwijs dat niet opvoedt, is slecht. Geen encyclopaedische kennis moet doel zijn, maar met de minst-mogelijke kennis langs den weg der waarneming, het volle vermogen van de menschelijke ziel, in harmonie van gevoel, verbeelding en verstand, tot werkza me kracht te doen worden. Geen Moedertaal-on derwijs is goed dan dat tot Vrijheid leidt. Slechts onderwijs in Vrijheid kan dit' (Van den Bosch, 1893, p. 53). Van den Bosch verzette zich tegen de toenter tijd gangbare idee, sterk aanwezig in het onder wijs, dat de 'beschaafde' spreektaal afgeleid moest worden van de 'beschaafde' schrijftaal, terwijl die schrijftaal, evenals de ervan afgeleide spreektaal, in zijn ogen sinds de 18de-eeuwse rationalisten, door de beregeling van een op klassieke leest ge schoeide grammatica - vandaar dat er geen over eenkomst met de grammaticus C.H. den Hertog mogelijk bleek - en door de neiging tot deftigheid Boekbesprekingen 71

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2020 | | pagina 16