Welvaren. De jonge Middelburgse reder Johan de Munck had het ruim 23 meter lange fregat laten aanbouwen op de werf van de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC) bij de Segeers- poort.1 Het schip was formeel eigendom van een partenrederij, opgericht door de 26-jarige De Munck. Hij was een zoon van stadsarchitect Jan de Munck, die hem ongetwijfeld op weg heeft geholpen bij de organisatie van de rederij. De oudere en de jongere De Munck werkten ook samen in een verzekeringscompagnie.2 Helaas zijn niet alle investeerders in de partenrederij bekend, hoewel het zeker is dat Salomon Reijnders (de latere vice-admiraal van Zeeland) een aandeel heeft genomen.3 Ongetwijfeld heeft Johan de Munck zelf ook een aandeel in de partenrederij genomen en daarnaast had hij de dagelijkse leiding in handen. Terwijl de scheepsbouwers het Middelburgs Welvaren afbouwden, had De Munck twee belangrijke taken. Ten eerste moest hij een geschikte bemanning aanstellen en ten tweede moest hij alle benodigdheden en exportgoederen aanschaffen om het schip voor te bereiden op een slavenreis naar Afrika. Het belangrijkste bemanningslid was de kapitein. De kapitein van een slavenschip moest een goede zeeman en een sterke leider zijn, maar ook een kundig koopman. Omdat de functie veel kennis en kunde vereiste, hadden kapiteins op Walcherse slavenschepen vrijwel altijd eerdere ervaring met de slavenhandel. Dat gold ook voor de Middelburger Job Gerritse, de man die De Munck uitkoos voor het Middelburgs Welvaren. Gerritse had al tweemaal eerder als kapitein op een slavenschip gefunctioneerd, waarschijnlijk in dienst van een partenrederij van boekhouder 1 NL-MdbZA, MCC 1695, grootboekrekening 'Middelburgs Welvaren' (scan 80). NL-MdbZA, MCC 1633, journaal- posten 2 december 1749 (scan 37) en 31 december 1749 (scan 46). 2 Frederik Nagtglas, Jan de Munck, stads-architect te Middelburg (Middelburg 1865), 11. 3 NL-MdbZA, MCC 20, notulen 10 maart 1752 (scan 8). De Munck leidde ook een rederij met schepen die op Europese bestemmingen voeren. Mogelijk zijn enkele investeerders daarin ook betrokken geweest bij de sla- venreis. Het gaat om onder anderen Johan Gualterus van der Poort en Willem van Citters jr. NL-SAA, Oud-notari eel archief 9203, akte 6 maart 1749. Aarnout Steenhart.4 Ook enkele andere officieren die De Munck aanstelde waren Zeeuwen, waaron der oppermeester (chirurgijn) Adriaan Gillissen en oppertimmerman Hermanus Petersen. Lang niet alle opvarenden kwamen echter uit Zeeland of zelfs uit Nederland. Onder het lagere scheeps volk dat zich liet aanmonsteren waren Scandina- viërs, Duitsers en een Schot. Van 22 bemannings leden zijn de namen bekend, maar er waren er waarschijnlijk meer.5 Gemiddeld had een particu lier Zeeuws slavenschip 36 bemanningsleden. Welke exportproducten De Munck precies aanschafte voor het schip is onbekend. Waar schijnlijk deed hij dat in samenspraak met Gerrit- se, die de Afrikaanse handel kende. Daarbij hield hij rekening met de regio's die het Middelburgs Welvaren in Afrika zou aandoen. Het schip ging naar de zogeheten kust van Guinea, waarschijn lijk het deel langs de kustlijn van het huidige Liberia en Ivoorkust. Een belangrijk handelsgoed daar was Indiaas textiel, in Zeeland aangevoerd door de VOC. Daarnaast kocht De Munck onge twijfeld een grote diversiteit aan andere produc ten in, van geweren tot koperen schalen. In totaal besteedde hij 32.000 aan handelsproducten. Daarbij kwam nog 7.000 aan overige handels- kosten, waaronder de WIC-vergoeding. De bouw, uitrusting en bevoorrading van het schip zelf kostte de partenrederij 27.000. Johan de Munck en zijn medereders hadden in totaal 66.000 geïnvesteerd in een onzekere on derneming. De slavenhandel was risicovol en kon hoge winsten opleveren, maar ook grote verliezen veroorzaken. Eén mogelijkheid om de risico's te beperken was het afsluiten van een contract met koloniale afnemers van slaven. De Munck sloot daarom een contract met kolonisten in de Neder landse kolonie Berbice, westelijk van Suriname. 4 Het betrof de Genoveva Maria. Gerritse voer op dat schip in 1746-1747 en 1747-1478. In 1744 was het schip sowieso eigendom van Steenharts partenrederij. Zie NL- SAA, Oud-notarieel archief 11093, akte 23 juni 1744. Zie ook J. Parmentier, 'De rederij Radermacher Steenhart (1730-1741). Zeeuwse Guinea-vaart en slavenhandel vanuit Zuid-Nederlands perspectief', in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 11/2 (1992), 149. 5 NL-HaNA, Sociëteit van Berbice 360, akte 25 februari 1751. NL-SAA, Oud-notarieel archief, akte 20 maart 1753. Middelburgs Welvaren 93

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2020 | | pagina 15