te komen om de scheepsbemanning aan te vallen.
In paniek grepen de matrozen en officieren naar
schrobbers en stukken brandhout om als wapen
te gebruiken. Daarmee wisten ze te voorkomen
dat de opstandelingen door het luik konden
komen. Andere gealarmeerde bemanningsleden
kwamen aanzetten met wapens en handgranaten.
Door die vuurkracht waren de opstandelingen
gedwongen om zich terug te trekken. Onmiddel
lijk sloot de bemanning de luiken en spijkerde ze
die vast.
Benedendeks bleef het rumoerig. De man
nen die zichzelf bevrijd hadden, bevrijdden ook
anderen. Ze braken de schotten op het tussendek
af en kwamen zo bij het vrouwenverblijf en het
kabelgat. Daar vonden ze onder andere scheppen
en handspaken. Omdat er ook vaten teer lagen,
durfde de bemanning uit angst voor brand niet
in alle richtingen door het luik te schieten. Een
luik openen durfden ze ook niet meer, omdat ze
ver in de minderheid waren. In plaats daarvan
besloten ze het tussendek in duisternis te hullen,
door dekzeilen over de luiken te leggen. Ook
de luchtpoorten aan weerszijden van het schip
dekten ze af.
Door vooraan het schip een klein gat in het
dek te maken konden ze - met behulp van een
'bombas jongen' - communiceren met enkele
opstandelingen. Die lieten weten door te gaan tot
dat 'alle de blanken vermoort waaren'. De jonge
bomba hield zijn oor tegen het dek en probeerde
de opstandelingen af te luisteren. Die bleken aan
het eind van de middag een afspraak te hebben
gemaakt zich stil te houden totdat de bemanning
sliep. Gewapende matrozen en officieren hiel
den die avond en nacht de wacht op het dek. De
volgende ochtend verwijderden ze het dekzeil
van het grote luik, maar het bleef angstvallig stil
benedendeks. Voorzichtig ging de bemanning op
onderzoek uit, waarop bleek dat zich een grote
ramp had voltrokken.
Benedendeks troffen ze een apocalyptisch ta
fereel aan. Er lagen lijken van mensen die door de
vuurwapens om het leven waren gekomen, maar
nog veel meer slachtoffers die gestikt waren.
De stank was ondraaglijk en er was nauwelijks
zuurstof. De leiders van de opstand lagen dood in
het kabelgat, naast een opengeslagen teerton. De
indringende geur van teer maakte de lucht nog
bedompter. Het totale dodental was ongeveer 220.
Slechts acht mannen, zes vrouwen en drie kin
deren waren nog in leven op het tussendek. Twee
van de kinderen stierven later alsnog.
De nasleep
Op 17 februari 1751, precies twee maanden na
de opstand, ankerde het Middelburgs Welvaren
in de rivier de Berbice. In de kolonie had men
lang uitgekeken naar de komst van het schip.
De teleurstelling onder kolonisten was groot
toen bleek dat kapitein Gerritse maar weinig
nieuwe slaven aanbracht. Van de 32 overgebleven
personen die hij als slaaf wilde verkopen, werden
er bovendien 10 afgekeurd voor de verkoop. De
resterende 22 werden op 5 maart verdeeld onder
de kolonisten die vooraf per contract hadden
ingetekend op de aan te brengen slaven.
De gouverneur van Berbice, Johan Frederik
Collier, schreef naar Nederland dat de rederij van
het schip 'considerabel schade' zou lijden. De
hoge sterfte betekende immers dat een groot deel
van de verwachte verkoopopbrengst niet gereali
seerd kon worden. Op 25 februari legde een deel
van de bemanning van het Middelburgs Welvaren
in Berbice de eerdergenoemde beëdigde verkla
ring af over de gebeurtenissen. Dat document
werd opgesteld om de gebeurtenissen te kunnen
verantwoorden aan Johan de Munck en zijn
medereders in Middelburg. Na de verkoop en het
afronden van formaliteiten in Berbice, zette het
Middelburgs Welvaren koers om via de Caribische
eilanden terug naar Middelburg te zeilen.
In Middelburg ontstond in de loop van 1751
een felle strijd over de gebeurtenissen op het
schip. Die ging niet het over menselijke leed,
maar over de financiële schade voor de rederij.
Johan de Munck had het schip en de lading ver
zekerd, maar de verzekeraars keerden niet zonder
slag of stoot geld uit om de schade te dekken. De
kwestie mondde uit in een felle strijd tussen De
Munck en Servaas Bomme, die de verzekeraars
vertegenwoordigde.
Verzekeringen van slavenschepen leverden
regelmatig ingewikkelde kwesties op. Reders
konden niet alleen het schip zelf (casco) verze
keren, maar ook de lading. De lading zoals die
in Europa aan boord kwam, werd in West-Afrika
echter omgezet in menselijke handelswaar. Ook
de slaven waren verzekerd. Het ging daarbij niet
Middelburgs Welvaren
95