Zeeland 29.3 Mijn eerste punt van kritiek betreft de in de conclusie (op pag. 201) gebezigde vage aandui dingen met betrekking tot de impact van de slavenhandel op de Walcherse economie. In zijn conclusie maakt de auteur gewag van het 'aan zienlijke vertier', dat de reparatie van slavensche pen in Middelburg met zich meebracht. Even ver derop is er sprake van het 'aanjaageffect' van de slavenhandel op andere handelstakken en wordt in één adem melding gemaakt van de florerende buskruitindustrie op Walcheren. Nog afgezien van de ongelukkige term 'handelstak' (in feite is hier immers sprake van bedrijfstakken) had een diepgaander (macro-) economisch onderzoek hier nauwkeuriger uitsluitsel kunnen geven over de impact van de slavenhandel op de lokale econo mie. De in Utrecht ontwikkelde methodiek van nationale en regionale rekeningen voor histo risch onderzoek had hier goede diensten kunnen bewijzen! Daardoor zou het mogelijk geweest zijn het verband aan te geven tussen de gepleegde investeringen in de diverse bedrijfstakken en de uitwerking daarvan op het bruto regionaal product. Macro-economen noemen dat de "multi plier". Hier wreekt zich naar mijn mening het feit, dat de auteur zich primair als bedrijfseconoom van zijn onderzoekstaak heeft gekweten. De eerlijkheid gebiedt op te merken, dat het gevaar bestaat aan de waarde van die 'multiplier' een te grote mate van exactheid toe te kennen. Boven dien ontbreekt aan die maatstaf een tijdselement. De berekening van dat kengetal zou echter in ieder geval meer duidelijkheid geschapen hebben over de impact van de slavenhandel op de lokale economie dan de vage conclusie van De Kok dat het verdiende geld 'door Walcheren flink werd rondgepompt en de levens van veel mensen be- invloedde' (pag.19). Bovendien had de erkenning van de beperktheid van de gehanteerde maatstaf de mogelijkheid geboden - veel meer dan nu het geval is - te wijzen op de effecten van de slaven handel op korte en lange termijn. In die context was het ook mogelijk geweest meer aandacht te schenken aan het belang van de cacaofabrieken voor de lokale economie. Die komen er nu bekaaid af vanwege de aandacht voor de suikerraffinade rijen en koffiebranderijen (pag. 171 en 194). Mijn tweede punt van kritiek richt zich op de door de auteur in de Inleiding (op pag.19) geuite veronderstelling, dat 'het in ieder geval duidelijk is, dat eilandbewoners zelden bezwaar uitten te gen deze vorm van mensenhandel.' Deze uitlating doet te kort aan de door vertegenwoordigers van de Zeeuwse gereformeerd gezindte verwoorde bezwaren tegen de slavenhandel. In de zeventien de eeuw gaf dominee Udemans van Zierikzee in zijn 't Geestelijck Roer van 't Coopmans schip' duidelijke gedragsregels voor WIC-kooplieden als zij te maken kregen met mensenhandel. Zijn achttiende eeuwse collega Smytegelt liet zich in niet mis te verstane bewoordingen uit over de slavenhandel. In zijn catechismuspreek over Zondag 42 en in antwoord op vraag 110 over het achtste gebod 'Gij zult niet stelen' onderscheidt Smytegelt grove en minder grove dieverijen. On der die laatste categorie valt naar zijn mening de slavenhandel. In een door Maria Boter bewerkte weergave van die bewuste preek heet het: 'Dat soort van Dieverije (die grove diefstallen- vdB) wordt begaan in de slaafhandel; die een men- sch steelt zeit God/ zal zekerlijk gedood worden, Exod. XXI:16. Is dat niet droevig/daar hebben de Christenen ene negotie van gemaakt. Ach! Mogten die menschen/die zo verkocht, vervoerd en dikwijls daarom vermoord worden/eens spre ken; zouden zij niet zeggen/als eertijds Jozeph: Ik ben diefelijk ontstolen aan mijn Land Gen XL :15.' Onder theologen en historici bestaat er verschil van menig over de authenticiteit van de preekverslagen van mevrouw Boter. Ook de over de interpretatie van de uitlatingen van Smytegelt heerst meningsverschil.4 Desondanks vallen deze uitlatingen niet te negeren en vormen gerede 4 Joosse, J.L., Zeeuwse predikanten en hun visie op slavernij en slavenhandel 1640-1740 in: Archief2005 Mededelingen van het KoninklijkZeeuwsch Genootschap der Wetenschappen Middelburg 2005, pag. 77-98. Scutte, G.J., Het Calvinistisch Nederland. Mythe en Werkelijkheid Hilversum 2000, pag. 36 en 45. Boekbesprekingen 119

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2020 | | pagina 41