vanwege een in productie gebracht chemisch alternatief. Ook maakten hoge pachtprijzen de populaire tarweteelt minder lonend. In 1874 was al sprake geweest van een 'aanmerkelijk gedaalde marktprijs van vele artikelen'. Vanaf 1878 daal den de prijzen in West-Europa nog meer, net als tevoren vanwege de aanvoer van landbouw producten uit Noord-Amerika. Een grote klap volgde in 1879, volgens een tijdgenoot 'een rampspoedig jaar.' Door een storm met Pinksteren en voortdurend nat weer mislukte de oogst gedeeltelijk en werd een deel van het vee ziek. De grote akkerbouwbedrijven op de klei werden het sterkst getroffen, waarbij al in 1879 bedrijven failliet gingen en moesten worden verkocht. In pachtprovincies zoals Zeeland werd in de jaren die volgden rond de vervaldata 'bijna alle dagen' het bedrijfsgereedschap verkocht van een pachter die moest vertrekken.19 Op de laatste dag van dit barre jaar werd de volkstelling gehouden. De inwoning van de boerenknechts bleek drastisch teruggelopen vergeleken met 1869. In Holland, Zeeland en Noord-Brabant was zelfs sprake van ongeveer een halvering. Dat de afbraak van de meekrapteelt daarbij meespeelde, suggereren de cijfers voor Noord-Zeeland, Overflakkee en Noordwestelijk Brabant. Zij werd op Schouwen-Duiveland bij voorbeeld vervangen door vetmesterij van ossen, wat weinig personeel vroeg.20 Ook in Zuid-Beve land was trouwens sprake van een ruime halve ring van het aantal knechts. Hoeve Zuid-Kraayert, 1923. Jacomina Bierens-Bal (links), Jannetje de Jonge (dienstbode) (foto familiearchief C.M. Bierens) Schouwen-Duiveland 18,3 14,0 Tholen 1 16,4 11,6 Noord-Beveland 20,8 14,3 Zuid-Beveland 1 28,2 21,9 Walcheren 22,7 16,4 Zeeuws-Vlaanderen 18,7 13,8 Tabel 7. Vrouwelijke inwonende niet-verwanten per 100 gezinnen in de volkstellingen van 1869 en 1879, plattelandsgemeenten Andere factoren speelden vermoedelijk mee, zoals de godsdienst van de landbouwers. De boeren in overwegend protestants Fijnaart, Klundert en Willemstad en in het half protestantse, vanouds op Holland georiënteerde Zevenbergen in Noord Brabant hielden minder knechts over dan hun collega's in de rooms-katholieke buurdorpen. Ook in de rooms-katholieke oostelijke grensstreek in Zeeuws-Vlaanderen liep de inwoning van knechts minder terug (van 23,8 per 100 gezinnen naar 14,3) dan in het naburige protestantse Land van Axel (van 19,0 naar 9,9), maar groot was dat verschil niet. Het is bekend dat Nederlandse rooms-katholieken in de negentiende eeuw wat later trouwden dan protestanten; het verschil in huwelijksleefijd moet samenhangen met een groter inwoningpercentage. Speelde misschien het vooral door protestan ten aangehangen liberalisme een rol, dat weinig boodschap had aan traditie en het vrije spel der maatschappelijke krachten predikte? Die stro- 130 Inwonend personee

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2020 | | pagina 8