Naar Biervliet om een aflaat
Het stadsbestuur bestond uit elf schepenen
waarvan er twee burgemeester waren. Zij werden
jaarlijks benoemd door de graaf. In de stad waren
twee parochies; de ene was gewijd aan de Heilige
Nicolaas, de andere aan Maria en deze was ook
bekend onder de naam Onze Lieve Vrouwepa
rochie. Beide parochies waren op de volgende
manier in de magistraat vertegenwoordigd: was
de eerste burgemeester afkomstig uit de ene, dan
vertegenwoordigden vijf schepenen en de tweede
burgemeester de andere parochie. In het tijdvak
van 1404 - 1425 bestond het stadsbestuur volle
dig uit leden van het gilde van de zoutzieders.2
R. (Rinus) Willemsen
Van Herwaarden geeft in zijn 'Opgelegde
bedevaarten' een overzicht van bedevaartplaatsen
in Nederland en België, maar in die opsomming
komt Biervliet niet voor.1 Ook het ontbreken
van opgegraven pelgrimsinsignes afkomstig uit
Biervliet zou erop kunnen wijzen dat deze stad
nooit een pelgrimsoord is geweest. Of is er een
hiaat in onze kennis? Er konden wel degelijk
aflaten verkregen worden. Dit artikel laat zien
hoe die aflaat tot stand kwam. Omstreeks 1446
ondernam de plaatselijke Sint-Nicolaaskerk met
succes pogingen een pauselijke bul te verkrijgen
en Biervliet als bedevaartstad bekendheid te geven.
Het stadsbestuur
Biervliet kreeg in 1183 stadsrechten, maar
was al jarenlang een woongemeenschap. In de
volgende eeuwen ontwikkelde de stad zich tot het
zoutcentrum van Vlaanderen. Dit kwam mede
door de gunstige ligging aan de Westerschelde en
de aanwezigheid van uitgestrekte moeren in de
nabijheid waaruit zout werd gewonnen. Ook de
visserij was een belangrijke bron van inkomsten.
In de periode mei 1447 tot mei 1448 bestond
het stadsbestuur uit de volgende personen: bur
gemeesters Aernoud van den Kerchove en Willem
van de Vroede en schepenen Pieter fils Henricx,
Pieter de Vos, Jan fils Symoens, Stevin Boest,
Cornelis Meesterjans, Jan Moens, Henric Persone,
Arend de Melin en Jan Croock fils Christoffle.3
Zij waren allemaal zoutzieders. De hoofdtaak
van deze stadsbestuurders was de plaatselijke
welvaart te bevorderen. Die kwam onder druk
te staan; het onderhoud aan de zeedijken slorpte
grote sommen geld op en ook de belasting die
door de Vlaamse graaf werd geheven, drukte
zwaar op de stedelijke financiën. Om de structu
rele jaarlijkse tekorten in de stadsrekeningen in
de hand te houden, verkocht Biervliet lijfrenten.4
Om de inkomsten te vermeerderen probeerde de
stad in 1439 een monopolie op de zoutproductie
in Noord-Vlaanderen te verkrijgen. Het gevolg
was dat Axel en Hulst het aantal zoutketen niet
mochten uitbreiden. Begin vijftiende eeuw waren
er in de stad tussen de 250 en 300 zoutpannen
in bedrijf. Dit aantal verminderde gestaag en in
1542/43 werd de laatste zoutpan uit bedrijf geno-
men.5 Niet alleen het stadsbestuur kwam door die
economische achteruitgang in financiële proble
men, ook de Sint-Nicolaasparochie kreeg daarmee
te maken en zocht naar oplossingen. Het verko
pen van aflaten was één van de mogelijkheden.
Biervliet had al eerder een pauselijke bul ontvan
gen
De Onze Lieve Vrouweparochie ontving op
31 januari 1371 toestemming uit Rome voor
de verering van een Heilig Kruisreliek dat op
Maria Hemelvaartsdag in processie door de stad
werd meegedragen. Op 20 maart 1401 verleende
paus Bonifatius IX al de eerste bul aan de Sint-
Nicolaaskerk.6 In latere stadsrekeningen lezen
we niets over deze pauselijke oorkonde en de
gevolgen hiervan.
Het verschijnsel aflaat heeft een religieuze
oorsprong maar werd in de loop van de late
Middeleeuwen door de kerkelijke autoriteiten
aangewend om geld uit de zakken van de gelo
vigen te kloppen. Het kopen van een aflaatbrief
had volgens de toen wijd verbreide opvatting tot
gevolg dat de zondige gelovige na zijn of haar
overlijden strafvermindering zou ontvangen.
Die vermindering in tijd zou worden afgetrokken
van de periode die de zondaar als boetedoening
in het hellevuur moest doorbrengen. Het was
16
Naar Biervliet om een aflaat