Zeeland 30.1 Anna de Bruyckere Gedichten Cossee wonen. In 2018 en 2019 was zij stadsdichter in haar geboortestad en een jaar later verscheen haar debuut 'Voor permanente bewoning'. De bundel bevat 26 gedichten in drie afdelingen en een inleidend gedicht. Zijn beginregel 'Wees als water, denk je./ Water stroomt, verdampt, verwaait, slaat elders neer' lijkt naar het klassieke 'stroomdicht' te verwijzen en zet meteen de 'permanente bewoning' uit de titel onder druk. Slauerhoffs stelregel 'alleen in mijn gedichten kan ik wonen', geldt niet voor Anna de Bruyckere, poëzie biedt haar alleen de mogelijkheid een leidraad voor haar bouwwerkzaamheden te formuleren. Het gedicht 'Bouwtekening' zegt daar iets over, maar van 'lege ruimte' is geen sprake, het zijn 'krochten' die geschikt worden gemaakt. Daartoe zoekt de dichter wat ze aan zichzelf kan 'ontfutselen'. Anna de Bruyckere studeerde filosofie. Dat de gedichten ook plaats biedt aan abstracte gedachten, verbaast dus niet. De titel van wat ik 'stroomdicht' noemde luidt: 'Het maakt niet uit'. Dit is haar eigen versie van het panta rhei, het 'alles stroomt' van Heraclites, waarin zij benadrukt dat water gelijkmaakt of oplost. Met de opdracht die zij zichzelf geeft: 'verschil zien/ waar het er is, als het er is'. Enerzijds weert ze zich tegen de onverschilligheid, anderzijds beseft ze dat aanvaarding haar geen kwaad doet: 'Moet je nog eens vertellen/ dat het niet uitmaakt'. Of het allemaal iets betekent is twijfelachtig: 'In de kern lijken de dingen toch zo vaak hetzelfde, ook/ wat een medicijnman doet, wat een minnaar en wat een rivier'. Misschien wisselt daarom het perspectief door de bundel heen zo vaak van een 'ik' naar een 'je', soms spreken de gedichten namens een collectief 'we', soms ontbreekt het persoonlijk voornaam woord helemaal en gaat het om leefregels en con stateringen. Anna de Bruyckere legt het de lezer uit, in 'Het maakt niet uit' schrijft zij: 'je staat voor ik'. Maar ook na die bekendmaking behoudt de 'je' een zekere anonimiteit die niet toestaat dat de lezer dichtbij komt. De dichter zelf beweegt zich de hele bundel door tussen weerstand en acceptatie. Dan is het ook niet vreemd, zo eindigt zij: 'Dat je je snel in water verslikt./ Dat alles in feite een spel is, een mop -' Het tweede gedicht - eerste van de afdeling 'Achteraf gezien' - gaat daar meteen mee verder: 'Niemand verwacht dat je lacht. Alleen dat je er bent.' Het zou ook een voorschrift voor de lezer kunnen zijn, maar het gaat hier over een foto die op een verjaardagsfeest is gemaakt. Een foto is wat overblijft van de stroom gebeurtenissen, de mogelijkheid van een blik achteraf die alsnog duidelijkheid verschaft. Van 'alles wat er te zien valt' op het levende moment blijft niets tastbaars over. Dit maakt het leven zelf droomachtiger dan de 'ik' wenselijk acht. Zoals blijkt uit het gedicht 'Naar bed, naar bed': 'En ik lig en lig maar, lijk// in niets of wie ik eigenlijk wil zijn: een persoon, die het leven leidt// dat mij ontgaat.' Als leven loos. Zelfs in de vroege jeugdjaren waarin dit zich afspeelt. In 'Eenmaal aan de andere kant' duidt zij de kindertijd of kinderlijkheid van de beschaving die zo moeizaam en wellicht nooit haar lessen leert. Het refereert aan de westerse kolonisatie met haar slavernij. Maar de dichter beweegt hier - haar goede bedoelingen ten spijt - van de poëzie vandaan. Het gebeurt vaker dat haar woorden vorm en toon aannemen van een letterlijk voorschrift of bewering en aan span ning inboeten. In alle gedichten komt het thema van de weerstand naar voren. 'Je bent helemaal geen herberg/ in je diepste wezen, je bent/ het nooit geweest. Laat herbergen voor wat ze zijn.' De 'je' kan beter 'vestingstad' zijn. Daartegenover staat de aanvaarding, of beter de vraag of aan vaarding wel wenselijk is. Boekbesprekingen 37

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2021 | | pagina 39