y\
De leidinggevenden
Reeds op 16 december 1427 had Philips de Goede
een commissie benoemd om de herdijking ter
hand te nemen, maar deze ondernam op korte
termijn weinig of geen actie. Om die reden
herhaalde de graaf op 8 maart 1429 zijn wens dat
zijn eerder uitgevaardigd bevel alsnog uitgevoerd
zou worden.4
Op 1 mei 1429 werd een eerste grote
vergadering belegd te Gent. Daarop werden de
grote lijnen van het dijkherstel bij Kieldrecht-
Saeftinghe besproken. Aanwezig waren onder
andere mr. Symon de Fourmelles, Jehan
Utenhove, Gautier Poulain, Jacques de Latre,
Jehan le Boom en Jehan de Lamzwert.
Vanaf 6 augustus tot oktober 1429 belegden
mr. Symon de Fourmelles, Jehan Utenhove,
Gautier Poulain en Jacques de Latre opnieuw
vergaderingen voor voorbereidende besprekingen.
Daarnaast werden visitaties gehouden ter plekke
waar de dijkbouw zou plaatsvinden. Vanaf
6 september overlegden zij opnieuw in Hulst en
Kieldrecht, nu met onder meer de baljuws van de
Vier Ambachten, Hulst en Saeftinghe. Eveneens
gingen op deze ambtsreis Jehan le Stoppelare,
die watergraaf was, en Jehan de Lamszwert mee;
beiden kennelijk in de kwaliteit van dijkexpert.
Ten slotte was er ook een delegatie van de
Schepenen van Gent bij present om zich op de
hoogte te stellen van de situatie.5
Symon de Fourmelles, Gautier Poulain
en Jehan Utenhove bekleedden in het
Vlaanderen van begin vijftiende eeuw
belangrijke bestuursfuncties. De Fourmelles
was rekenmeester en stond dicht onder graaf
Philips de Goede. Gautier Poulain was ontvanger-
generaal van Vlaanderen en kan daarom als een
soort minister van financiën van het graafschap
worden beschouwd. Ook hij onderhield nauw
contact met de graaf. Beide hoge ambtenaren
hadden tevens een uitgebreid netwerk in
Vlaanderen, dat zich uitstrekte van Kamerik
(Cambrai) tot aan Saeftinghe. Bovendien kenden
zij alle andere ambtsdragers persoonlijk. Jehan
Utenhove was moermeester en daardoor vooral
actief in Noord-Vlaanderen waar hij ook vele
connecties had. Hetzelfde kan gezegd worden
van Jehan le Stoppelare, die watergraaf was
geweest. Jaques de Latre was controleur van de
ambtenaren in Vlaanderen. Omdat hij een soort
toezichthouder namens de graaf was, moet ook
hij een uitgebreid netwerk hebben gehad. We zien
deze hoge ambtenaren optreden bij beslissingen
die genomen moesten worden tijdens cruciale
fasen in het dijkwerk, zoals het dichten van de
twee grote inbraakgeulen. Dit betekent dat ze met
een zekere regelmaat in Saeftinghe en Kieldrecht
waren. Maar hun hoofdtaak bestond toch uit
het werven van fondsen om de voortgang en
voltooiing van het dijkwerk te verzekeren.
Afb. 2. Zegel links van Gautier Poulain onder acquit van
12 juni 1425 (ARAB AdL, doos 223A) en zegels rechts van
Jehan Utenhove onder acquit van 6 september 1416 (ARAB
AdL, doos 159C).
Vervolgens waren er twee ontvangers aangesteld.
Dit waren Philips Witbroot en Jaques de Latre.
Philips Witbroot was watergraaf van Vlaanderen;
een functie die soms jarenlang gecombineerd
werd met die van moermeester. Als watergraaf
was hij belast met bepaalde dijkwerken en
het onderhoud van bepaalden vaarten in de
kustgebieden van Vlaanderen. Uit zijn rekeningen
blijkt, dat hij tevens fungeerde als een soort
ontvangstcentrale voor het innen van rechten,
pachten en renten uit de meest uiteenlopende
gebiedjes van Vlaanderen.
Witbroot en de Latre hielden een rekening
van het dijkwerk bij en werden daarbij
ondersteund door Andries Haye en Andrien
Noyt, de twee vaste klerken. De financiële
administratie van het dijkwerk, dat over vele
jaren liep, was geen sinecure. Op de plek waar het
werk werd uitgevoerd, werden vele handboekjes
en weekstaatjes opgemaakt, terwijl van elders
onkostenstaten werden aangeleverd. Dit moesten
zij allemaal verwerken in een overzichtelijke
rekening. Bovendien diende er ook voldoende
geld binnen te komen en daar haperde het
nogal eens; zelfs zo erg dat het werkvolk soms
wekenlang geen loon uitbetaald kreeg. Uit de
66
Dijkwerk in de vijftiende eeuw