Zeeland 30.2
Figuur 4 Kattendoorn (foto Anton van Haperen).
Figuur 3 Gewone agrimonie (foto Anton van Haperen).
recente perioden takelt de Zeeuwse dijkflora
steeds verder af. Zorgelijk is bovendien dat
dit niet alleen de zeldzame soorten betreft,
maar juist ook planten die voorheen een brede
verspreiding hadden. De in 2018 verschenen
Flora Zeelandica, een samenvattend overzicht
van het voorkomen van wilde planten in
Zeeland, laat zien dat veel van deze soorten op
steeds meer plekken in het Zeeuwse polderland
het loodje leggen. Een duidelijk voorbeeld is
de Gewone agrimonie (figuur 3). Deze soort
komt elders in Nederland onder andere voor in
Zuid-Limburg en het rivierengebied, maar is
toch vooral kenmerkend voor de dijken van het
zuidwestelijk zeekleigebied. Zij heeft zich anno
2020 op Walcheren, Schouwen en Tholen nog
niet kunnen herstellen tot het niveau van voor
de oorlogsinundaties en de Watersnoodramp
van 1953. Maar buiten deze gebieden kwam
de Gewone agrimonie in de jaren zeventig
van de vorige eeuw nog op de meeste Zeeuwse
binnendijken voor. Het verspreidingskaartje
uit de Flora Zeelandica laat zien dat deze soort
bij de inventarisatierondes na 1990 echter op
een flink aantal plaatsen niet meer kon worden
teruggevonden. Het kaartje van een andere tot
voor kort veel voorkomende bloemdijksoort, de
Kattendoorn (zie figuur 4), geeft een vergelijkbaar
zorgelijk beeld.
De primaire oorzaak van de achteruitgang
van de Zeeuwse dijk- en bermflora is gelegen
in het veranderde grondgebruik. Na de Tweede
Wereldoorlog kwam een einde aan het gebruik
om met koeien en schapen langs de dijken te
trekken om deze daar te laten grazen. De dierlijke
mest was immers niet meer nodig voor de akkers.
En ook het kanthooi verloor zijn betekenis voor
boeren en arbeiders. Het grasgewas op de dijken
en bermen bleef jaar op jaar staan en vormde
een verstikkende deken van afgestorven en
verdroogde plantenresten, waar alleen soorten
met een grote groeikracht zich doorheen konden
worstelen. Ieder voorjaar waren er minder open
plekjes voor een- en tweejarige plantensoorten
als de Driedistel en de Ruige anjer om opnieuw
te kiemen. Dit waren dus de soorten, die als
eerste sterk achteruitgingen en verdwenen. Forse
meerjarige planten als de Gewone agrimonie,
Wilde marjolein en Aardaker hielden het veel
langer uit. Toch veranderden in de loop der jaren
de concurrentieverhoudingen tussen de grassen
en kruiden in de dijkbegroeiing. Forse grassen
als Rietzwenkgras, Frans raaigras en ook het in
landbouwkringen beruchte Kweek gingen met
hun sterke wortelgestel steeds meer domineren.
De bloemdijkkruiden kwamen daardoor steeds
meer in de verdrukking. Dat werd nog versterkt
door het gebruik, met name in de jaren zestig en
zeventig van de vorige eeuw, om de verruigde
dijken en bermen af te branden. Er ontstonden
in het voorjaar dan weliswaar open plekken in
Het groene netwerk van dijken en bermen
75