overgang kon bijna niet groter. Dat is Schorer dus
niet aan te rekenen, in tegendeel, Jan Zwemer
schetst in zijn lezenswaardige boek een beeld
van een uiterst integere man, die zijn taken als
bestuurder zeer serieus nam en zijn best heeft
gedaan Zeeland en Middelburg voor alles en nog
wat te behoeden. Dat hij af en toe zeer vermoeid
was, zoals Zwemer schrijft, is zeer begrijpelijk
gezien de hopeloze situatie waarin Zeeland zich
bevond.
Schorer werd bestuurder op het moment dat
de Republiek in oorlog verkeerde met Engeland
(1780-1784) die in het laatstgenoemde jaar
smadelijk werd verloren. Hoewel de neergang van
Middelburg, hét handelscentrum van de provincie
en na Amsterdam de tweede VOC haven van
de Republiek, anders dan Zwemer suggereert,
na die oorlog reuze meeviel, werd het grote
economische verval van de stad vanaf 1795 wel
definitief ingezet. In dat jaar werd Zeeland en
de rest van de Republiek onder de voet gelopen
door Frankrijk en dat betekende het einde van
Middelburg als belangrijke handelsstad. Zwemer
illustreert die neergang met bevolkingscijfers:
het aantal inwoners van deze stad nam af van
ruim 20.000 in 1795 tot ongeveer 13.700 in 1807,
een neergang van 32 procent. In de bijgaande
noot vermeldt hij dat het hierbij om Middelburg
inclusief ambachten gaat. Eerder in het
boek had Zwemer evenwel geschreven dat
Schorer de achteruitgang in die periode op
3000 zielen schatte, oftewel een daling van
slechts 15 procent. Opvallend is dat Zwemer de
verschillende uitgebreide onderzoeken naar de
demografische ontwikkelingen van Middelburg
volledig negeert, uit welke blijkt dat de neergang
binnen de wallen ernstiger was dan 32 procent
en dat tot vlak voor de dood van Schorer geen
sprake was van structurele verbetering. Met het
verlies van een groot deel van de Middelburgse
handelsstromen en het zeer trage economische
herstel kon Zeeland, toen Schorer afscheid nam
in 1817, zich nog nauwelijks een handelsgewest
wanen. Hoewel Zwemer laat zien dat Schorer
zich inspande om de werkloosheid in de stad
te bestrijden en specifieke belangstelling had
voor het vraagstuk 'Welke beletzelen ontmoet
het oprichten en voortzetten van Fabrieken en
Trafiken in het Gewest van Zeeland', komt de
economische neergang niet goed uit de verf in
zijn boek. Aan bronnen en literatuur daarover is
er echter geen gebrek. Gezien de enorme daling
van de bevolking, zal het met de werkloosheid
overigens wel meegevallen zijn. Vanwege de
slechte sociale voorzieningen had een werkloze
geen kans te overleven in de stad. Interessant
is dat Zwemer laat zien dat het aantal bedeelde
gezinnen tussen 1800 en 1807 zelfs afnam. Hij
heeft daar geen sluitende verklaring voor, maar
het is een typische ontwikkeling voor steden die
in moeilijkheden verkeerden: zelfs de armenzorg
moest dan bezuinigen. Armenzorg was ook een
beleidsterrein van Schorer.
Belangrijker is, dat de auteur de bestuurlijke
activiteiten van Schorer en de politieke
gebeurtenissen scherp in beeld brengt, want die
vormen het kernonderwerp van het boek. Het
werk is een goede aanvulling op het weinige
dat we tot nu toe wisten over de ontwikkelingen
in het Zeeuwse bestuur in die gecompliceerde
periode, zoals samengevat in deel drie van
de Geschiedenis van Zeeland. Boeiend om
te lezen hoe Schorer communiceerde met en
over bestuurders uit de hogere bestuurslagen
en daarbij soms een opportunistische toon
aansloeg, zoals blijkt uit zijn mening over het
Franse bewind nadat dat was ontmanteld in
1814. Hij noemde dat toen een 'willenkeurigen
alleenheerscher, welke vreemd met onze taal,
onze zeden en caracter, geen belang dan hun
geldzucht, geen doel dan hunnen grootheid
kenden' (sic). Eerder had hij zich echter zeer
lovend uitgelaten over Napoleon, toen deze in
Middelburg was geweest. Aanvankelijk mocht
hij de gevolgen van het bezoek vrezen, want
Napoleon noemde hem na aankomst een schurk
die streng gestraft moest worden. Dit naar
aanleiding van de Engelse inval op Walcheren
in 1809, waarbij Schorer zich in de ogen van
Napoleon slap en toegeeflijk had opgesteld. Dat
88
Boekbesprekingen