Zeeland 30.2 was een misverstand, aldus Schorer en hij kon dit een dag later in een persoonlijk onderhoud met de keizer met succes rechtzetten en kreeg zelfs voor elkaar dat Napoleon Zeeland, dat volgens plan zou worden opgeheven als gewest, als bestuurlijke eenheid liet bestaan nadat het was ingelijfd bij Frankrijk. Dit voorval laat de betrokken- en onverschrokkenheid van Schorer zien. Met dergelijke, ten dele overigens al bekende, anekdoten heeft Zwemer een prachtig portret geschetst van een prominente Zeeuwse bestuurder, die moest schipperen binnen een ingewikkeld krachtenveld waar de machtsverhoudingen snel veranderden, en van de provinciale bestuurscultuur in een zeer moeilijke tijd. Dat is een prestatie, mede omdat de bronnen daarover niet voor het oprapen liggen, aangezien het Middelburgse archief in 1940 grotendeels verloren is gegaan en in het familiearchief van Schorer weinig over Jacob Hendrik te vinden is. Toch had hij mijns inziens het beeld van Schorer nog iets kunnen aanscherpen als hij wat meer had gedaan met de financiële gegevens in het archief van Schorer. Die zijn er namelijk wel in voldoende mate. Zwemer schrijft weliswaar over het enorme kapitaal dat Schorer en vooral zijn tweede vrouw Johanna Maria van den Brande bij aanvang van hun huwelijk in 1794 bezaten. Het ging volgens Zwemer om ruim 7,2 ton. Hij schrijft ook dat in 1810 hun inkomen uit vermogen op 22.000 werd geschat, maar daar daar aalt hij het verder bij, afgezien van wat verspreide opmerkingen dat Schorer niet ontevreden was over zijn/hun financiële situatie. Maar met een in 1810 niet ongebruikelijk rendement van vier procent zou het toen om een vermogen van 550.000 zijn gegaan. Het lijkt er dus op dat hun vermogen flink was gedaald en dat zou helemaal in de lijn der verwachting liggen. In Amsterdam gebeurde toen hetzelfde: bestuurders die een groot deel van hun kapitaal door de depressie kwijtraakten; sommigen verloren zelfs alles, enkelen werden juist heel rijk. Na 1813 groeiden de kapitalen doorgaans weer snel aan. Hoe zou Schorer het vermogen van hem en zijn vrouw hebben belegd? Dat is eens te meer interessant omdat hij in 1807 thesaurier werd van Middelburg. De stad had veel geld nodig en leende dat op de kapitaalmarkt, maar soms werd een lening niet eens voltekend. De stad kon de leningen bovendien moeilijk aflossen. De vraag is onder meer hoe Schorer hier zelf in stond, ook omdat de geruchten in de Bataafse Republiek rondgingen dat veel Nederlands kapitaal naar het buitenland stroomde. Was Schorer ook integer als het om zijn eigen vermogen ging? Ik denk het wel, maar ik had het graag willen zien. De omissies vergeet men echter weer snel bij lezing van de sublieme slotbeschouwing van het boek, waarin Zwemer nog eens een knappe analyse van het karakter van Jacob Hendrik geeft en zijn grootste bestuurlijke verdiensten worden gememoreerd. Het is een mooi en nuttig boek geworden. Tot slot nog een kleinigheid: de literatuurlijst is wat slordig en niet alle gebruikte boeken staan erin vermeld. P.G. (Paul) Brusse Dr. P. G. Brusse (1957) werkt in dienst van de Universiteit Utrecht en in opdracht van NWO, samen met anderen, aan een onderzoek naar kapitaal en macht in Nederland 1780-1940. Hij heeft, ook in samenwerking met anderen, veel gepubliceerd over de geschiedenis van Zeeland. https://www.uu.nl/medewerkers/PGBrusse Rinus Spruit, De wonderdokter, Albert Willem van Renterghem, Cossee Amsterdam 2019, ISBN 9789059368644, 224 pp., prijs 20,99 Dr. A. W. van Renterghem (1845 - 1935) was een Zeeuwse arts. Hij is van grote betekenis geweest voor de ontwikkeling van de (geestelijke) gezondheidszorg in Nederland. Toch is hij - niet alleen bij het grote publiek - een onbekende figuur gebleven. Het boek 'De wonderdokter', een verkorte bewerking van Van Renterghems, door hemzelf in 1929 uitgegeven, autobiografie Boekbesprekingen 89

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2021 | | pagina 47