Zeeland 30.3 'Eene trom, zodanig als de Bengaalders op hunne feesten gebruiken' De geschenken van J.R. Vos, beschermd erfgoed E.J.M. (Liesbeth) van der Geest Op 3 mei 1820 schrijft geneesheer Jacobus Reinier Vos, net voor zijn terugreis naar Bengalen, een brief aan de 'Weledele Zeer Geleerde Heere, Directeuren en Leden van het Zeeuwsch Genoot schap!' Hij bedankt hen voor zijn benoeming tot corresponderend lid.1 Hij beschouwt het als een waardering voor zijn wetenschappelijke kennis en vermeldt het voortaan in al zijn publicaties. Het Genootschap stelt in die tijd dat elk lid verplicht is een schenking te doen: een boek, een medaille, een rariteit of enig ander nuttig of aanmerkelijk voorwerp ter aanvulling en versiering van het Kabinet van Zeldzaamheden'. Ook Vos zal aan deze plicht voldoen. Doctor Vos weet wat hem te doen staat en schenkt 'zulke Oostersche Zeldzaamheden, welke in Europa nog zeer weinig, ja ik durf zeggen misschien in 't geheel niet gevonden worden', zoals: een kuiken met vier pooten, 't welke een uur geleeft heeft, na deszelfs uitkomst; een slang zonder kop, of liever zonder kop noch staart; een klein afrikaansch slangetje zeer vergiftigdt, doch blaast op zijne aannadering; een Lintworm, kwijtgeraakt door eene Mahometaansche vrouw, na het gebruik van het afkookzel der bast van de wortel der Granaatappelboom; een vlesje met Meloë Trianthema, zijnde van een Insect; een Indiaansch Riet, 't welke de Bengaalders in plaats van onze penneschagten gebruiken; de rib van een Rhinoceros; het mondstuk van een Ayh2; eene trom, zodanig als de Bengaalders op hunne feesten gebruiken en twee stukken Bengaalsche kopere munt'. Hij eindigt zijn enthousiaste brief met de spreuk van het Genootschap Non sordent in undis (zij staan in hoog aanzien). Vos zal daarna nog meer schenkingen doen. Helaas is niet alles bewaard gebleven. Alleen een zestal voorwerpen, die vandaag de dag tot de etnografische collectie behoren en in 2017 ook tot beschermd erfgoed in Nederland zijn verklaard, heeft de tijd overleefd. Jacobus Reinier Vos, chirurgijn en medisch doctor Jacobus Reinier Vos is in 1785 in Middelburg geboren. Zijn ouders zijn Adrianus Vos, koopman en winkelier, en Dirkje de Veer. Hij begint op jonge leeftijd een opleiding tot chirurgijn bij een geneesheer in de stad en stapt in 1802 als volleerd scheepschirurgijn aan boord van een schip en verlaat Zeeland.3 Het schijnt dat er op zee veel gesprekken worden gevoerd over religie en Vos zal het zijn leven lang blijven doen. Een jaar later gaat hij aan land in het noorden van Brits-India, in Bengalen, in de havenstad Chinsurah, gelegen aan de Hooghly-rivier, een aftakking van de Ganges. Chinsurah ligt 35 km ten noorden van Calcutta (Kolkata) en was tot 1795 een Hollandse handelspost, maar in de tijd van Napoleon onder Brits bestuur gekomen. Tot de inwoners behoren gegoede, Europese families, waaronder Zeeuwse, die elkaar allemaal kennen.4 Er heerst een aangenaam koel klimaat. Vos vestigt zich in de stad als chirurgijn en trouwt vijf jaar later met Johanna Rebekka Carolina Herklots, dochter van Gregorius Herklots, fiscaal ambtenaar in Chinsurah. En zij hebben familie in Middelburg.5 Jacobus en Johanna krijgen 14 kinderen. De meeste van hen worden in Bengalen geboren, op twee na, want zoon Gregorius Reinier komt in 1819 in Middelburg ter wereld en dochter Helen Wilhelmina in 1824 in Southall, Londen. In 1818 reist Vos, met vrouw en inmiddels zes kinderen, voor het eerst terug naar Middelburg. Ze vertrekken samen met de familie Jacob Daniël Heyning uit Chinsurah. Sinds 1817, na 't Is vol van schatten hier 131

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2021 | | pagina 41