de negentiende eeuw. Afgesloten wordt met een paragraaf over de ecologische ontwikkeling, die de laatste decennia veel aandacht kreeg. Dit heeft ertoe geleid dat de directe omgeving van de stad een natuurreservaat is geworden onder de naam 'De stadswallen van Damme'. In het vijfde hoofdstuk wordt in zeven pagina's de ontwikkeling van Sluis geschetst vanaf de late middeleeuwen tot het begin van de negentiende eeuw. Sluis dankte zijn opkomst als havenplaats aan de neergang van Damme, dat door de verzanding van het Zwin niet goed meer was te bereiken. Ook Sluis zou dit lot treffen, maar dan enige eeuwen later. De schrijvers geven in korte schetsen een beeld van de opkomst en neergang van Sluis. Ze vermelden o.m. de bouw van een groot kasteel aan de noordzijde en een grote toren aan de overzijde van het Zwin. In de eerste decennia van de Tachtigjarige Oorlog was de stad wisselend in Spaanse en Staatse handen. Na de definitieve Staatse verovering in 1604 kwamen er volgens het oud-Nederlandse stelsel aangelegde verdedigingswerken. Omstreeks 1700 vonden op aanwijzing van Menno van Coehoorn verbeteringen aan de verdedigingswerken plaats volgens het nieuw-Nederlandse stelsel. Deze verbeteringen en inundaties konden niet voorkomen dat Sluis zowel in 1747 als in 1794 in korte tijd door Franse troepen werd ingenomen. In 1816 volgde de opheffing als vesting. De wallen vervielen, maar werden in de tweede helft van de twintigste eeuw gerestaureerd, en ook nu nog vindt regelmatig herstel plaats van delen van de voormalige vesting. Ook in Sluis is toenemende aandacht voor de natuurwaarden van de wallen, de grachten en directe omgeving. In dit hoofdstuk geven de schrijvers tevens aandacht aan enkele tussen Sluis en Aardenburg gelegen schansen, terwijl Retranchement in een kadertekst wordt besproken. In het boek zijn ruim vijfentwintig kaderteksten opgenomen, die inzoomen op een bepaald persoon (Simon Stevin en Guillaume Flamen), een linie, een schans, een bijzondere plant en dergelijke. Aan het slot is een uitvoerige woordenlijst van vestingbouwkundige temen opgenomen, alsook een uitvoerige bibliografie. Commentaar De uitleg in een inleidend (eerste) hoofdstuk van enkele kenmerken van de Spaanse en Staatse toepassing van het gebastioneerde stelsel is zeer nuttig om de geïnteresseerde lezer wegwijs te maken. De voorkeur voor zeven bastions of zes bastions was gebaseerd op een theoretische benadering, maar de praktijk bleek weerbarstiger. Uitgaande van een blanco situatie, zoals Stevensweert, kon het Spaanse ideaal van zeven bastions worden gerealiseerd. Als er echter al verdedigingswerken waren en er een omvangrijke stedelijke bebouwing bestond, waren zowel aan Spaanse als Staatse kant de feitelijke omstandigheden bepalend voor de keuze van het aantal bastions. Zodoende kon men bij het Spaanse Groenlo volstaan met zes bastions, terwijl bij kleinere werken, zoals de forten Sint-Anna (polder van Namen), Isabella (Den Bosch) en Sint Michiel (Blerick) zelfs de vijfhoek werd gekozen. Ook aan Staatse zijde was de door Simon Stevin voorgestane zeshoek niet altijd mogelijk en vond de zevenhoek toepassing. Dit was o.m. het geval bij Klundert, Willemstad, Tholen en Coevorden. Bij vele forten werd eveneens volstaan met een vijfhoek. Overigens was ook Menno van Coehoorn van dit laatste een voorstander. Waarschijnlijk bij vergissing is vermeld dat in het oud-Nederlandse stelsel de flanken teruggetrokken waren. Weliswaar was dit een wens van Simon Stevin en werd aangesloten bij het eerdere Italiaanse en het latere nieuw- Nederlandse stelsel, maar de tijdsdruk liet het in de eerste decennia van de Tachtigjarige Oorlog niet toe deze dure en tijdrovende constructie toe te passen. Rechte flanken waren de regel, waarop Willemstad een uitzondering was. In de kadertekst over het bastion is dit wel juist weergegeven. 144 Boekbesprekingen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2021 | | pagina 54