boeren en landarbeiders brodeloos werden - die vervolgens uit pure ellende naar Noord-Amerika emigreerden. Was het niet te verwachten dat de 'vermogende kapitalist' ook in het land van bestemming zou toeslaan zodra daar iets was opgebouwd, wat een nieuwe migratiegolf nood zakelijk zou maken? Van Sorge vond daarom dat er voor de overheid een actieve rol was weggelegd. Zij moest tussenbeide treden om dit verderfelijke mechanisme te beteugelen: 'zorgende, regelende, besturende.' Het was, tijdens de opkomst van het liberalisme als enige krachtige stroming in de Nederlandse politiek, vloeken in de kerk. Van Sorge, op veel andere punten liberaal en democraat, kreeg de hoofdredacties van landelijke kranten als het Algemeen Handelsblad en de Arnhemsche Courant over zich heen. Van Sorge oriënteerde zich, althans in dat nummer van de Vlissingsche Courant, aan Frankijk, waar de staat de vrije mededinging aan banden legde om grote werkloosheid en honger te voorkomen. Als een soort voorloper van Keynes1 verklaarde Van Sorge zich daarvoor. Een blijvende koopkracht van de 'inlandsche werklieden' zou de Franse kapitalisten ook verzekeren van 'een bestendig débouché hunner producten.' Verder pleitte hij voor een gereguleerde en getemporiseerde mechanisatie, die de arbeidsmarkt de tijd zou geven zich aan te passen aan nieuwe verhoudingen. Een verwante discussie waarin Van Sorge belandde, was die naar aanleiding van zijn brochures waarin hij aanpassingen van de Armenwet uit 1818 voorstelde. Hij benadrukte dat hij géén overheidsplicht tot steun aan de armen wilde. Plicht was er slechts in noodsituaties. Van Sorge noemde dat 'nooddwang tot geven' Wanneer UEd. nu aan het ilot van Uw artikel den wensch uitdat de beslaande wet aan geene zucht tot nieuwigheden of hersenschimmige hlagten wurdo ten ofler gebragtvelt UEd. een hart en liefdeloos oordeel over allen die trachten om geheel andere redenen eenen beteren toestand voor het armwezen en hcil/amer resul taten voor het algemeen dan er nu worden opgemerkt te doen geboren wordenen bewijzen de door UEd. aangehaalde voorbeelden intusaeben zelve, dat er tvel t-egelijk gewiglige veranderingen noodig zijn. En du sluit ik dezen mij noemende UEd. Dv. Dienaar, Middelburg 4 Mei 18V2. F. van SORGE. Uitsnede uit Vlissingse Courant, d.d. 6 mei 1842, ZB Krantenbank Zeeland, zie noot 2 van de bestaande burgerlijke en kerkelijke armbesturen in bepaalde situaties. De normale oplossing lag voor hem, zoals voor velen in zijn tijd, bij de 'eigene krachtinspanning' en 'wijze spaarzaamheid' van de armen zelf.2 Een novum waarvoor Van Sorge pleitte was het uitbouwen van 'Provinciale inrigtingen tot het verschaffen van werk aan de armen.' Deze moesten ten bate van werkverschaffing leningen kunnen aangaan bij geldschieters, desnoods gedwongen, tegen een lage rente. De provincies bezaten immers zelf amper fondsen, er werd weinig belasting geheven en voor velen was belastingverhoging taboe, terwijl er wel kapitaal aanwezig was. Dat het provinciale inrichtingen moesten zijn, heeft misschien te maken met Van Sorge's eigen gedwongen 'opzending' vanuit Walcheren naar de Koloniën in Drenthe. Zoals aangehaald, vond hij migratie van bevolkingsdelen geen goede oplossing voor bestaansonzekerheid.3 Daarmee naderen we ons hoofdonderwerp: de inelasticiteit van de lokale arbeidsmarkt in de negentiende eeuw oftewel het tewerkstellings probleem. Bij het ontbreken van genoeg werk voor de volledige beroepsbevolking waren er naast de mogelijkheid van migratie ook de alternatieven bedeling en werkverschaffing. Ook op dat laatste terrein was sprake van zoiets als 'innovatie'. Het tweede kwart van de negentiende eeuw was een periode van bevolkingsgroei. Na de desastreuze Franse Tijd was weer een normale situatie ingetreden en door verschillende oorzaken, die we niet allemaal precies kennen, nam de sterfte af. We weten bijvoorbeeld dat er geen grote epidemieën waren, zoals in het derde kwart van de eeuw. Maar die bewering kan ook worden omgedraaid. Misschien konden epidemieën na 1850 wel toeslaan omdat er teveel mensen waren voor de middelen van bestaan en een deel van de mensen dus verzwakt was. Zeker in de jaren veertig was er in elk geval al geen evenwicht meer tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. 'Dat de armoede ook hier bedenkelijk toeneemt,' aldus één van Van Sorge's discussiepartners in 1842, 'houden wij voor zeker.' Het 'pauperisme' nam toe en bedelende instellingen deden steeds meer een beroep op de 176 Werkverschaffing en 'self-help'

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2021 | | pagina 26