winter honderden mensen helpen. Was de extra
nood van de aardappelcrisis teveel voor het
weinig kapitaalkrachtige Vlissingen?9
Tot zover het Walcheren van de vroege jaren
veertig, een tot nu toe weinig bestudeerde
periode. Er lijkt sprake te zijn van een bepaalde
solidariteit tussen burgerij en werkloze
arbeiders en ambachtslieden, maar tot op een
zekere hoogte. Het door Bert Altena voor de
late negentiende eeuw geconstateerde verschil
tussen Middelburg en Vlissingen, ook op dat
gebied, bestond blijkbaar al. De burgerij in de
provinciehoofdstad was in totaliteit veel rijker
dan die in Vlissingen, wat de liefdadigheid
en de werkverschaffing in het winterseizoen
ten goede kwam - iets dergelijks gold ook
voor Zierikzee. Ook progressieve burgers als
Frederik van Sorge waren voorstander van self-
help, zoals dat na 1870 zou worden genoemd.
Steun zonder tegenprestatie moest, behoudens
noodgevallen, zoveel mogelijk vermeden worden.
Werkverschaffing was wel geen self-help, want
de werkinrichtingen moesten door de burgerij
worden gesteund, maar het principe was toch dat
er loonarbeid werd verricht.
Bevat Altena's proefschrift over het laat
negentiende-eeuwse Vlissingen misschien
het antwoord op de vraag of migratie toen de
oplossing vormde - zoals Van Druenen lijkt te
suggereren - voor tijdelijke of structurele werk
loosheid? Migratie was er inderdaad, waarbij
Altena expliciet de tachtiger jaren met zijn
vele ontslagen bij De Schelde noemt. Opnieuw
waren er initiatieven uit de burgerij: van de
vereniging Hulp in Nood, die volgens het self-
help principe werklozen een eigen bestaan wilde
laten opbouwen. Winkeltjes, petroleumhandels,
draaiorgels en dergelijke waren de middelen
daartoe - self-help in de ware zin van het
woord.10
Weer volgde een crisis: het jaar 1892 met
massaontslagen bij De Schelde, die ook de
Middelburgse arbeidersstand trof. Net als in
1846 stortte de Vlissingse werkverschaffing in en
deze keer weten we precies waarom. Altena stelt
dat de burgerij het volledig liet afweten. Tijdens
deze algemene crisis was migratie géén oplossing,
althans niet voor heel de groep getroffenen. De
inmiddels aanwezige socialisten, gesteund door
Aanbieding aan de gemeente door Bert Altena van het eerste
commerciële exemplaar van zijn proefschrift 'Een Broeinest
der Anarchie'. V.l.n.r. mw. Altena, Bert Altena, burgemeester
J. van der Doef, wethouder P. Bruinooge, 23 juni 1989 te
Vlissingen (foto: A. Meerman), Zeeuws Archief, fotocollectie
Vlissingen, nr. 20267
een arbeidersdelegatie, deden in die ellendige
situatie vergeefs een beroep op de burgemeester
om werkverschaffing op te zetten. Interessant
is dat de geschoolde werklieden niet om werk
vroegen. Altena schrijft: 'Zij probeerden het zo
lang mogelijk op eigen kracht uit te houden: of
door elders werk te zoeken óf door "fatsoenlijk"
armoe te lijden.' Nog in de jaren 1920 ging het
op: een vakarbeider zou pas in de uiterste nood
erwten gaan lezen in de werkverschaffing: dat
was beneden zijn stand.11
Samenvattend noemt Altena de samenleving
die lang in Vlissingen had voortbestaan 'de
wereld waarin je zelf moest handelen, óók
wanneer het tegenzat.' Als dit adagium nog gold
in de vroege twintigste eeuw, dan was dat des te
meer zo tijdens de negentiende en vermoedelijk
ook vroegere eeuwen. Het kwam neer op het
volgende: 'Zoveel mogelijk je aansluiten bij
een zieken- en begrafenisbus [onderlinge ver
zekering], hulp van familie, inzamelingen bij
plotselinge calamiteiten, hulp van onderlinge
verenigingen op het werk, verlotingen en
beleningen in pandhuizen.'12 De staat was nog
niet betrokken, de plaatselijke overheid amper. De
lokale elite bood steun op persoonlijke titel of via
een commissie of stichting.
Al de manieren waarop werk- en ambachtslieden
zich in de periode vóór de staatsbemoeienis en
vóór het ontstaan van vakbonden, maar na het
afschaffen van de gilden rond 1800, in slappe
tijden door het leven heen sloegen, staan in de
literatuur bekend als 'family survival strategies'.
Werkverschaffing en 'self-help'
179