1865 tot 1889. Als vindplaats wordt opgegeven Nieuw Holland, de naam die Abel Tasman aan Australië gegeven had. Na kolonisatie kregen de oostelijke staten de huidige namen en was Nieuw Holland tot in de negentiende eeuw de gebruikelijke naam voor het nog niet door Europeanen bewoonde westelijk deel van Australië. Doopvontschelpen maakten in de 17e en 18e eeuw vaak onderdeel uit van naturalia- kabinetten. Wellicht is de schelp via zo'n kabinet uiteindelijk bij het Genootschap terecht gekomen. Het tweede exemplaar is met nog meer raadsels omgeven. In het jaarverslag over 1919 1920 (Heeringa, 1920) staat op pagina XXVI dat de schelp aan het Genootschap geschonken werd door 'mejuffrouw M.G.N de Man'. Marie de Man was van 1889 tot 1933 conservator voor de Munten en Penningen. De schelp is 57 cm. lang, 32 cm. breed en 14 cm. hoog. De schelp weegt 14,1 kilo. Het collectienummer is NHG00724. Met dit exemplaar is iets merkwaardigs aan de hand. Nauwkeurig onderzoek laat zien dat er cementresten op de schelp zitten, aan de kant van het slot, waar de twee kleppen aan elkaar vast zitten. De schelp is dus ooit vastgemetseld geweest, niet plat tegen een muur, maar horizon taal. Als een versiering? Als doopvont? Marie de Man oppert beide mogelijkheden (Heeringa, 1920). Zou het een onderdeel van een gemetseld doop vont geweest kunnen zijn? De cementresten geven aan dat deze schelp ooit aan een muur heeft vastgezeten, mogelijk in een kerk of kapel als wijwaterbekken of als klein doopvont. Is de kerk afgebroken en wilde men hem ergens anders opnieuw gebruiken? Het ligt niet direct voor de hand. Doopvontschelp uit de Westerschelde, NHG00724 Tridacna als wijwaterbekken, St Audeons Catholic Church Dublin Van mejuffrouw M. G. A. de Man te Middelburg: een schelp van Tridacna gigas, opgevischt in den mond van de Schelde. De plaats, waar dit voorwerp gevonden werd, heeft vroeger ver scheidene fossiele skeletdeelen van zoogdieren opgeleverd. De aanwezigheid van deze schelp op die plaats moet echter aan het toeval worden toegeschreven. De reusachtige schelpen van Tridacna gigas, die o. a. in onze Oost-Indische bezittingen voorkomt, werden vroeger veel naar Huropa vervoerd om als tuin sieraden, en ook als wij waterbekkens in kerken gebruikt te worden. Ons exemplaar is waarschijnlijk ten gevolge van een schipbreuk in den mond van de Schelde terecht gekomen. Zie: K. Heeringa, 1920. Jaarverslag over 1919-1920 uitgebracht in de Algemeene vergadering van 7 April 1920. Archief Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, I-XXVIII 't Is vol van schatten hier 185

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2021 | | pagina 35