Geologisch en archeologisch onderzoek op de Kop van Schouwen: een overzicht L. (Bert) van der Valk 3 Zeeland 31-1 Onderwijzer J.A. Hubregtse (1927). Zeeuws Archief, Zierikzee, verzameling Hubregtse. Pionier van het speuren naar oudheden was J. A. (Hannes) Hubregtse (1878-1940) uit Burgh, die als onderwijzer in Haamstede voor de klas stond. Vanaf 1910 vond hij scherven en metaaltjes op het strand van Westenschouwen en vele scherven in tientallen valleien in de Westduinen. Dat riep bij hem vragen op als: Hoe komen die daar? Uit welke tijd stammen ze? En vooral: welke conclusies kan je eruit trekken? Hubregtse had goed begrepen dat de vond sten te maken hadden met bewoning op de Oude Duinen, zoals we die nu noemen. Dat bewoningsniveau was bedekt geraakt met Jonge Duinen, maar kwam in uitgestoven valleien soms aan de oppervlakte (Hubregtse 1923). De kennis van de geologie van de Nederlandse kust stond voor 1940 nog in de kinderschoenen. Het lukte Hubregtse niet zijn grote verzameling te beschrijven. Vondsten en papieren werden na zijn overlijden in 1940 gelegateerd aan het Zeeuws Genootschap der Wetenschappen in Middelburg (Beekman 2019). Tussen 1940 en 1990 werden er vrijwel geen vondsten gemeld. Er verdwenen voorwerpen niet- gedocumenteerd in onbekende verzamelingen. Al ruim honderd jaar rapen liefhebbers scherven en andere voorwerpen op van het strand en in de duinen van de Kop van Schouwen. Vooral de amateurs die de vondsten publiceerden droegen bij aan de kennis van de voorgeschiedenis van dit lang geïsoleerde deel van Zeeland. Hier volgt een overzicht van de ontdekkingen en de nieuwe inzichten uit de laatste dertig jaar. Hoe ontwikkelde zich het duinlandschap door de eeuwen heen? Behalve door de zee werden hier mensen verdreven door het zand. Maar welke archeologie is er nu te vinden? Uit welke perioden wel en welke niet? Antwoorden op deze vragen vereisten multidisciplinair onderzoek. Geschiedenis van het geologisch en archeologisch onderzoek sinds 1910 Wel werden door deskundigen de vondsten van Romeinse en Merovingische munten gepubliceerd (Boersma 1967; Op den Velde en Klaassen 2004). Na 1945 kwam het bodemkundig onderzoek op gang (Kuipers 1960) en werd in het kader van de Deltawerken een geologische kaart gepubliceerd (Van Rummelen 1970). Laatstgenoemde beide onderzoekers beschouwden het gehele duingebied tussen strand en polder als Jonge Duinen. Zo stond het overigens al op de geologische kaart van de Rijks Geologische Dienst uit 1943. Belangrijke beheerders van het legaat Hubregtse waren P.J. van der Feen en J.A. Trimpe Burger. De Duitse onderzoeker Torsten Capelle beschreef ‘Die Karolingische Funde von Schouwen’ (Capelle 1978), waarin het artikel van Hubregtse uit 1923 nog doorklinkt. Van de scherven uit de duinen werden die uit de late bronstijd en ijzertijd het eerst onderzocht (Van Heeringen 1988). Omstreeks 1990 begon een gunstige tijd voor nieuwe vondsten. Door kustafslag was dicht bij F. (Frans) Beekman en

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2022 | | pagina 5