westelijk deel (Fennoscandinavië) Niettegenstaande het broedsucces, dat vergelijkbaar is met dat van andere gan- zensoorten, was de afname zo drama tisch dat zelfs gevreesd werd voor het voortbestaan van de soort. Het aantal van meer dan f0.000 exemplaren aan het begin van de twintigste eeuw in Fennoscandinavië is tegenwoordig teruggelopen tot minder dan f00. De precieze oorzaak van deze achteruitgang is niet met zekerheid bekend maar habi tatveranderingen, jachtdruk, toenemen de predatie (door de vos), en menselijke verstoringen spelen mogelijk een rol. Om de populatie te redden kreeg de Dwerggans in de meeste landen de sta tus van beschermde soort en werden in Finland en Zweden (her-) introductie projecten opgezet. In 1981 startte Zweden met een introductieproject dat gesteund werd door de Zweedse jagers vereniging en het Wereld Natuur Fonds. Gepoogd werd om een fokgroep Dwergganzen eieren te laten produce ren. De eieren werden in een laat broed- stadium toevertrouwd aan half-wilde Brandganzen, waarvan men wist dat zij in Nederland overwinterden. Voordat ze vliegvlug waren, werden de jonge ganzen van een kleurring voorzien en samen met hun pleegouders in Zweeds- Lapland losgelaten. Zo raakten de jonge ganzen vertrouwd met hun natuurlijke omgeving, om vervolgens bij het aan breken van de trektijd naar hun over- winteringsgebied in Nederland te vlie gen. Dankzij de beschermingsmaatregelen en de herintroductie neemt hun aantal sinds 1981 toe en worden in Nederland jaarlijks enkele tientallen exemplaren waargenomen. In de meeste gevallen gaat het om Zweedse vogels die voor zien zijn van een kleurring. Ook Finse exemplaren, voorzien van een halsband, worden wel gezien. Zeeland is één van de pleisterplaatsen in Nederland waar regelmatig waarnemingen gemeld wor den. J.M. Dwerggans

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2001 | | pagina 132