watersnoodramp van 1953. Maar het feit dat de soort ook in Oost-Zeeuws- Vlaanderen dramatisch is achteruitge gaan is met deze veronderstelling in tegenspraak. Kleine wolfsmelk heeft een sterke voor keur voor kalkrijke bodem. Dat hangt waarschijnlijk samen met het feit dat kalkrijke grond beter ontwatert en daardoor sneller opwarmt dan andere bodemtypen. Kleine wolfsmelk groeit bij de huidige landbouwmethoden lang niet altijd in wintergraanakkers. Het zwaartepunt ligt eerder op akkers met gewassen die tot laat in het seizoen veel onbegroeide ruimte laten, zoals suiker bieten en bruine bonen. Waar de Kleine wolfsmelk groeit zijn vaak tal van ande re onkruiden te vinden. Guichelheil ontbreekt vrijwel nooit, maar ook meer zeldzame soorten als de Eironde leeuw enbek, de Spiesbladleeuwenbek en het (vroeger van Zeeuws-Vlaanderen beken de) Klein spiegelklokje groeien in gezel schap van de Kleine wolfsmelk. Akkeronkruiden zijn een beetje het stiefkindje van de natuurbescherming. Het besef dat ook deze groep van wilde planten zorg en bescherming nodig heeft is nog lang geen gemeengoed. Deels komt dat misschien omdat 'onkruid' eeuwenlang als verklaarde vij and werd beschouwd. Maar wat zeker ook een rol speelt is de wetenschap dat de plant groeit op akkers, en dat is nu eenmaal één van de meest intensief gebruikte cultuurlandschappen. De aanname datje daar 'dus' als natuurlief hebber weinig te zoeken hebt is falie kant onjuist. C.J. Grauwe gors Miliaria calandra De Grauwe gors is het grootste in Nederland voorkomende lid van de gorzenfamilie. In Europa is de Grauwe gors een plaatselijk voorkomen de grondbroeder van open agrarische gebieden. Het voedsel bestaat onder andere uit zaden van kruiden, kiem- plantjes en insecten. Een deel van de (weinige!) Nederlandse Grauwe gorzen overwintert in Zuidwest-Europa, een ander deel trekt in groepjes rond in Nederland en foerageert dan vooral op vloedmerken en op schorren. In Nederland fluctueert de populatie sterk. Een belangrijk bolwerk lag tot voor kort in Zeeuws-Vlaanderen, waar in de goede jaren tussen f975 en f982 zo'n 200 paren tot broeden kwamen. De broedgebieden in Zeeuws- Vlaanderen liggen aan de rand van het aansluitende grote bolwerk in Vlaanderen en Noord-Frankrijk. Indien het slecht gaat met een soort is dit meestal aan de randen van het ver spreidingsgebied het sterkst te merken. Na f982 kelderde de Grauwe gorzen- populatie in Zeeland. In 2000 werd een dieptepunt bereikt: er kwam geen enkel paar tot broeden. De sterke achtergang is te wijten aan veranderingen in het agrarisch gebied. Het broedbiotoop bestaat uit gebieden die enkele decen- 153

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2001 | | pagina 153